ECLI:NL:CRVB:2014:1225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en bijzondere omstandigheden bij aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, een zelfstandig ondernemer, had op 6 februari 2012 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 29 november 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht verleende bijstand met ingang van 7 februari 2012, maar herzag dit besluit later naar 6 februari 2012, zonder de gewenste ingangsdatum te honoreren. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.
De Raad heeft in deze procedure beoordeeld of er bijzondere omstandigheden waren die de toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat appellant zich pas op 6 februari 2012 had gemeld voor bijstand, terwijl hij naar eigen zeggen al vanaf 29 november 2011 in financiële problemen verkeerde. Appellant had ervoor gekozen om niet eerder bijstand aan te vragen, omdat hij eerst juridische duidelijkheid wilde verkrijgen over zijn situatie en mogelijke vorderingen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor de periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad heeft de beroepsgronden die niet betrekking hadden op het bestreden besluit niet verder besproken. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 8 april 2014.