ECLI:NL:CRVB:2014:1255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
14-1038 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstand opschorting en intrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker had zijn bijstandsrecht zien opschorten en intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Venlo, omdat hij niet op een gesprek was verschenen. Verzoeker had zich afgemeld wegens rugklachten, maar het college oordeelde dat hij onvoldoende had meegewerkt en niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te verschijnen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet met objectief bewijs kon onderbouwen dat hij op de datum van het gesprek niet thuis was. Bovendien was de termijn tussen de uitnodiging en het gesprek niet zo kort dat het voor verzoeker onmogelijk was om te verschijnen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft opgeschort en ingetrokken, en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd bevestigd, en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

14/1038 WWB-VV, 14/1035 WWB
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te[woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. S. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (rechtbank) van 30 januari 2014, 13/3862 (aangevallen uitspraak).
Tevens is een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. A. Hollman, advocaat en kantoorgenoot van mr. Smeets. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Volleberg.

OVERWEGINGEN

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontving vanaf 25 februari 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij brief van 27 september 2013 heeft het college verzoeker in het kader van een heronderzoek uitgenodigd voor een gesprek met zijn coach[naam] op 9 oktober 2013. In deze brief is tevens vermeld welke gegevens verzoeker mee moest nemen naar het gesprek, waaronder bankafschriften en fiscale gegevens. Op 8 oktober 2013 heeft de heer[naam2] van het Zelfregiecentrum [naam2] verzoeker telefonisch afgemeld omdat verzoeker wegens rugklachten niet op het gesprek van 9 oktober 2013 kon verschijnen. Bij brief van 8 oktober 2013 is verzoeker opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 17 oktober 2013 om 14.00 uur. Op die dag om 13.45 uur heeft[naam2] wederom de afspraak voor verzoeker afgebeld. Verzoeker zou wegens zijn rugklachten nog steeds niet in staat zijn te verschijnen op een gesprek. Vervolgens hebben zijn coach en een collega om 14.15 uur een huisbezoek op het adres van verzoeker afgelegd. Verzoeker werd niet thuis aangetroffen. Zijn zoon verklaarde dat verzoeker met een vriend per auto naar Duitsland was. Het college heeft in deze gang van zaken aanleiding gezien om bij besluit van 17 oktober 2013 het recht op bijstand met ingang van 17 oktober 2013 op te schorten. Bij dit besluit is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 18 oktober 2013 om 09.00 uur. De coach en zijn collega hebben dit besluit op 17 oktober 2013 rond 17.00 uur in de brievenbus in de voordeur van de woning van verzoeker gedeponeerd.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft het college de bijstand van verzoeker ingetrokken omdat hij zonder bericht op 18 oktober 2013 niet is verschenen.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 17 oktober 2013 en 18 oktober 2013 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat de opschorting niet terecht is. Verzoeker was door zijn rugklachten niet in staat om te verschijnen op 17 oktober 2013. Wegens deze klachten is hij op 17 oktober 2013 in de morgen naar zijn huisarts gegaan om een afspraak te maken. Dat is hem voor die dag niet gelukt. Vervolgens is hij naar een masseur in Duitsland gegaan, die zes à zeven kilometer van zijn woning is gevestigd. Verzoeker was de avond van 17 oktober 2013 thuis. Omdat hij de Nederlandse taal slecht beheerst neemt zijn zoon altijd de post door. Deze zoon heeft hem niet tijdig in kennis gesteld van de uitnodiging voor het gesprek op 18 oktober 2013. Tot slot stelt hij zich op het standpunt dat de hem geboden hersteltermijn te kort is geweest om gevolg te kunnen geven aan deze uitnodiging of om uitstel te kunnen verzoeken.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen een nader gestelde termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Opschorting
4.5.
De voorzieningenrechter onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat verzoeker niet kan worden gevolgd in het standpunt dat hij vanwege zijn medische situatie niet in staat was op het gesprek met zijn coach op 17 oktober 2013 te verschenen. Verzoeker heeft allereerst niet met concreet, objectief en verifieerbaar bewijs aannemelijk gemaakt dat hij op 17 oktober 2013 om 14.15 uur niet thuis werd aangetroffen in verband met zijn bezoek aan de in Duitsland gevestigde masseur. Een eventuele verklaring, zoals door verzoeker ter zitting is aangeboden, van degenen die hem naar deze masseur hebben gebracht, is hiervoor niet toereikend. Ook al zou verzoeker overigens die dag een masseur in Duitsland hebben bezocht, dan nog heeft hij niet duidelijk gemaakt waarom dit bezoek niet vóór of na het gesprek met zijn coach heeft kunnen plaatsvinden. Dat hij voorts vanwege zijn rugklachten niet in staat zou zijn geweest op 17 oktober 2013 met zijn coach een gesprek te voeren en de gevraagde gegevens te overleggen heeft verzoeker eveneens niet met concrete, objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Dit kan niet afgeleid worden uit zijn poging, zoals ter zitting naar voren is gebracht, om op 17 oktober 2013 een consult te verkrijgen bij zijn huisarts noch uit de enkele verklaring van zijn psychiater van 4 februari 2014 dat verzoeker sedert medio december 2010 bij de instelling [naam instelling] in zorg is.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat met ingang van 17 oktober 2013 aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. In wat verzoeker heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van die datum gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking
4.7.
Vaststaat dat verzoeker op 18 oktober 2013 niet op gesprek is verschenen. Niet betwist wordt dat het besluit van 17 oktober 2013 in de brievenbus van verzoeker is gedeponeerd en dat de post via de brievenbus op de deurmat valt. Dat verzoeker, zoals hij stelt, de post ter behandeling overlaat aan zijn zoon en daardoor niet tijdig op de hoogte was van de afspraak op 18 oktober 2013 komt voor zijn risico.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1790) mag het college er in beginsel vanuit gaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Anders dan verzoeker heeft gesteld is in dit geval de termijn tussen de uitnodiging en het gesprek op 18 oktober 2013 niet zodanig kort, dat het voor hem onmogelijk is geweest om aan deze uitnodiging gehoor te geven. Geen reden wordt gevonden om in dit geval van voormeld standpunt of te wijken. Dat verzoeker, zoals hij ter zitting heeft gesteld, direct nadat hij op 18 oktober 2013 kennis had genomen van de brief van 17 oktober 2013 naar het gemeentehuis is gegaan heeft de vertegenwoordiger van het college weersproken en hiervoor is ook geen ondersteuning in de gedingstukken gevonden. Uit de rapportage blijkt integendeel dat verzoeker eerst op maandag 21 oktober 2013 op het gemeentehuis is verschenen. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat verzoeker verwijtbaar niet is verschenen op het gesprek op 18 oktober 2013.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB. In wat verzoeker heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand met ingang van 17 oktober 2013 gebruik heeft kunnen maken.
Conclusie
4.9.
Uit 4.5 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD