Uitspraak
OVERWEGINGEN
3 augustus 2011 ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die op 2 april 2007 uitviel met psychische klachten. Appellant was werkzaam als objectleider bij een schoonmaakbedrijf en ontving vanaf 9 april 2009 een loongerelateerde uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de WIA-uitkering per 9 oktober 2011, wat leidde tot bezwaar van appellant. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 april 2014 behandeld. Appellant was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J. Heek. Het Uwv diende een verweerschrift in en de zitting vond plaats op 5 maart 2014. De Raad overwoog dat appellant zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts was onderzocht en dat er voldoende medische informatie was opgevraagd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juni 2011, waarin rekening was gehouden met de beperkingen van appellant.
Appellant stelde dat zijn psychische beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de FML en dat de geduide functies niet passend waren. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldige medische beoordeling hadden uitgevoerd en dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant om een deskundige te benoemen af. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi.