In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin zij geschikt werd verklaard om haar werk te doen, maar dit bezwaar was buiten de wettelijke termijn van twee weken ingediend. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante stelde dat haar ernstige psychische en medische klachten haar verhinderden om tijdig bezwaar te maken.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante inderdaad buiten de termijn heeft ingediend, maar dat er omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten. De Raad heeft de medische situatie van appellante in de laatste dagen van de bezwaartermijn in ogenschouw genomen, waarbij bleek dat zij plotseling oogproblemen had gekregen en met spoed naar een specialist moest worden verwezen. De Raad oordeelde dat het Uwv de rechtspraak had miskend door te stellen dat appellante in staat was om tijdig bezwaar te maken.
Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om het ingediende bezwaarschrift alsnog te beoordelen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 974,-. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van verontschuldigbare redenen voor termijnoverschrijding in het bestuursrecht, vooral in gevallen waar medische omstandigheden een rol spelen.