ECLI:NL:CRVB:2014:128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
11-853 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WAO-uitkering na verkorte wachttijd en aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 22 januari 2014, wordt de weigering van een WAO-uitkering aan appellante besproken. Appellante had van 1 oktober 2004 tot 3 februari 2005 een WAO-uitkering ontvangen, maar deze werd ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Na een periode van werkhervatting viel appellante opnieuw uit, voornamelijk door psychische klachten. Het Uwv weigerde haar een WAO-uitkering met toepassing van artikel 43a van de WAO na een verkorte wachttijd van vier weken. De Raad benoemde een psychiater als deskundige om de situatie van appellante te onderzoeken. De psychiater concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet voldoende rekening hield met de complicaties die na 2004 waren opgetreden door de chronische depressie van appellante. De deskundige stelde dat appellante in de periode van 16 april 2008 tot 14 mei 2008 toegenomen beperkingen had en dat de FML op meerdere onderdelen moest worden bijgesteld. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om het oordeel van de psychiater niet te volgen en droeg het Uwv op om een nieuwe FML op te stellen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van appellanten in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

11/853 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
23 december 2010, 10/193 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Şimşek, werkzaam bij ABVA/KABO FNV, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. M.B. van Voorthuizen, eveneens werkzaam bij ABVA/KABO FNV, nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Voorthuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad een reactie gegeven op de door appellante overgelegde nadere stukken en heeft daartoe rapporten overgelegd van bezwaarverkeringsartsen van 17 juli 2012 en 12 mei 2011.
Namens appellante heeft mr. Van Voorthuizen een reactie gegeven op de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen.
De Raad heeft een psychiater als deskundige benoemd voor het instellen van een nader onderzoek.
De deskundige heeft een onderzoek uitgevoerd en zijn bevindingen vastgelegd in een op
17 april 2013 door de Raad ontvangen rapport.
Namens appellante heeft mr. Van Voorthuizen een reactie gegeven op het rapport van de deskundige.
Mr. R.A. Severijn, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellante.
Het geding is vervolgens ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 20 november 2013, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is vermeld in de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Appellante heeft van 1 oktober 2004 tot 3 februari 2005 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen vanwege psychische klachten, knieklachten, fibromyalgie en slechthorendheid, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 4 maart 2005 is de WAO-uitkering van appellante per
3 februari 2005 ingetrokken, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellante heeft vervolgens haar werkzaamheden als aspirant medewerkster huishoudelijke dienst, in WSW-verband, hervat. Op 14 januari 2008 is appellante wegens arm- en schouderklachten opnieuw uitgevallen voor haar werk. Na een korte periode van hersteld- en ziekmeldingen is zij met ingang van 16 april 2008 blijvend uitgevallen, voornamelijk vanwege psychische klachten.
1.3. Bij besluit van 12 augustus 2009 heeft het Uwv aan appellante bericht dat zij met toepassing van artikel 43a van de WAO, na een verkorte wachttijd van vier weken na
14 januari 2008, geen WAO-uitkering krijgt. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 8 juni 2009 ten grondslag.
1.4. Bij besluit van 18 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 augustus 2009 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit zijn door het Uwv de rapporten van bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersma van
10 december 2009 en van bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 15 december 2009 ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich toespitst op de vraag of de door appellante geclaimde psychische klachten en gehoorproblemen moeten leiden tot het opnieuw toekennen van een WAO-uitkering per 11 februari 2008, zijnde vier weken na
14 januari 2008. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen en heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een WAO-uitkering toe te kennen na een verkorte wachttijd van vier weken.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep (samengevat) op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake was van toegenomen beperkingen in 2008, zodat de in 2004 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast moet worden en dat zij per datum in geding haar werkzaamheden in WSW-verband niet meer kon verrichten. Het onderzoek door het Uwv is onzorgvuldig, omdat het Uwv alleen heeft gekeken naar de onveranderde FML en niet heeft onderzocht of appellante per datum in geding haar feitelijke werkzaamheden kon verrichten.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge die wet kan plaatsvinden indien degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd genoten en onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
Anders dan de rechtbank stelt de Raad vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of appellante op grond van artikel 43a van de WAO aanspraak heeft op een uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid, gedurende vier weken na haar volledige uitval per
16 april 2008.
4.3.
De door de Raad aangestelde deskundige psychiater prof. dr. G. Glas heeft op grond van de medische informatie, verdere informatie in het dossier, de anamnese en het psychiatrisch onderzoek geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante in de periode van 16 april 2008 tot 14 mei 2008 verergerd waren ten opzichte van die in de periode 2004-2005, en dat appellante hierdoor toegenomen beperkingen had op het werk. Factoren die hierbij een belangrijke rol spelen zijn demoralisatie (voortvloeiend uit de depressie zelf), toegenomen interpersoonlijke sensitiviteit en prikkelbaarheid als teken van verhoogde stressgevoeligheid, alle ten gevolge van recidiverende depressies. Daarnaast spelen ook de gehoorproblemen een belangrijke modererende rol: daardoor nam het wantrouwen sterk toe. Naar het oordeel van Glas is in de vastgestelde FML onvoldoende rekening gehouden met de complicaties die intussen na 2004 waren opgetreden door de chronische depressie. De FML dient bijgesteld te worden op meerdere onderdelen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De deskundige acht appellante zeer beperkt in de mogelijkheid tot samenwerken met anderen. Naar zijn mening was appellante in de periode van 16 april 2008 tot 14 mei 2008, gelet op de depressieve symptomen en de persoonlijkheidsstoornis en de uiting daarvan, niet goed (en in feite steeds minder goed) in staat tot het verrichten van werkzaamheden verbonden aan haar functie in WSW-verband.
4.4.
Door het Uwv is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet gereageerd op het rapport van de deskundige. Appellante heeft ingestemd met de bevindingen van de deskundige.
4.5.
De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen.
5.
De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet, het Uwv op te dragen met inachtneming van de bevindingen van de deskundige een nieuwe FML op te stellen en te bezien wat de gevolgen van de aldus bijgestelde FML zijn voor het bestreden besluit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van de Corput en
L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ