In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren op 19 december 1983. De aanvraag werd eerder afgewezen omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant diende op 30 oktober 2009 een herhaalde aanvraag in, waarbij hij verwees naar een rapport van MEE IJsseloevers. Het Uwv wees deze aanvraag af, maar appellant voerde aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. In de bezwaarprocedure werd een psychodiagnostisch onderzoek uitgevoerd door GZ psychologe M.A. Mulder, en de bezwaarverzekeringsarts M. Bakker concludeerde dat er meer beperkingen waren dan eerder vastgesteld. De FML werd aangepast op 30 maart 2010, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
In beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde hij aan dat er tegenstrijdigheden waren in het deskundigenrapport. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep bevestigde de Raad de eerdere besluiten en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit moest worden onderschreven. De deskundige had een zorgvuldig en consistent onderzoek uitgevoerd, en de diagnose van een autisme spectrum stoornis (ASS) werd als nieuw feit aangemerkt. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het Schattingsbesluit had toegepast zoals dat gold ten tijde van het besluit van 12 juni 2009.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase was geschonden, en de Raad besloot het onderzoek te heropenen voor een uitspraak over het verzoek van appellant om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, met E. Heemsbergen als griffier. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en merkte de Staat der Nederlanden aan als partij in de procedure over schadevergoeding.