ECLI:NL:CRVB:2014:1296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
13-167 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake verlaging van bijstand wegens ontslag tijdens proeftijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de verlaging van de bijstand van appellanten werd bevestigd. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en kregen in februari 2012 een verlaging van hun bijstand met 100% opgelegd, omdat appellant tijdens zijn proeftijd was ontslagen door eigen toedoen. Het bestuur van Drechtsteden heeft de maatregel later gewijzigd naar een verlaging van 50% gedurende twee maanden, rekening houdend met de gezinsomstandigheden van appellanten. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat appellant geen algemeen geaccepteerde arbeid had weten te behouden en dat de afspraken met zijn werkgever niet onredelijk waren.

In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat appellant recht had op zorgverlof of calamiteitenverlof en dat het onredelijk was dat hij meer uren moest overwerken dan hij had verzuimd. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat deze in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag lagen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/167 WWB, 13/168 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
11 december 2012, 12/778 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 maart 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het bestuur de bijstand van appellanten over de maand februari 2012 met 100% verlaagd wegens het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB in samenhang met artikel 4.2, 4.5 en 4.6 van de Verordening Werk en Inkomen Drechtsteden (Verordening). Daaraan heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat appellant tijdens de proeftijd is ontslagen.
1.3.
Bij besluit van 27 februari 2012 heeft het bestuur de maatregel van appellanten gewijzigd in een verlaging van 50% gedurende twee maanden. Hieraan heeft het bestuur ten grondslag gelegd dan in verband met de gezinsomstandigheden is besloten om af te wijken van de standaardverlaging van 100% gedurende één maand.
1.4.
Bij besluit van 21 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen - samengevat - dat appellant gedurende de proeftijd door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid heeft weten te behouden. De werkgever heeft ermee ingestemd dat appellant overdag met zijn destijds zwangere echtgenote naar het ziekenhuis ging. Daar stond tegenover dat appellant op de donderdagavond tot 22.00 uur zou overwerken. Bij de werkgever geldt de afspraak dat iedereen die overwerkt om dezelfde tijd naar huis gaat om onrust en verwarring te voorkomen. Van een onredelijke afspraak of eis is de rechtbank niet gebleken. Nog daargelaten of appellant daarvoor in aanmerking kwam, heeft hij geen aanvraag bij zijn werkgever gedaan voor kortdurend zorgverlof of calamiteitenverlof. In plaats daarvan heeft appellant met zijn werkgever een afspraak gemaakt over ziekenhuisbezoek en het inhalen van de niet gewerkte uren, waarover appellant vervolgens op zodanige wijze zijn onvrede heeft geuit dat dit heeft geleid tot zijn ontslag. Appellants beroep op de mogelijkheid van zorgverlof of calamiteitenverlof kan hem dan ook niet baten.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voeren aan dat appellant recht had op zorgverlof dan wel op calamiteitenverlof. Tevens is het onredelijk dat appellant meer uren diende over te werken dan hij had verzuimd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen onder 4.2.2 en 2.4.3 van de aangevallen uitspraak - zoals hiervoor samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust. Appellanten hebben daartegenover onvoldoende gesteld.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD