ECLI:NL:CRVB:2014:1296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake verlaging van bijstand wegens ontslag tijdens proeftijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de verlaging van de bijstand van appellanten werd bevestigd. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en kregen in februari 2012 een verlaging van hun bijstand met 100% opgelegd, omdat appellant tijdens zijn proeftijd was ontslagen door eigen toedoen. Het bestuur van Drechtsteden heeft de maatregel later gewijzigd naar een verlaging van 50% gedurende twee maanden, rekening houdend met de gezinsomstandigheden van appellanten. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat appellant geen algemeen geaccepteerde arbeid had weten te behouden en dat de afspraken met zijn werkgever niet onredelijk waren.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat appellant recht had op zorgverlof of calamiteitenverlof en dat het onredelijk was dat hij meer uren moest overwerken dan hij had verzuimd. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat deze in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag lagen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.