ECLI:NL:CRVB:2014:1300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
13-1949 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko verblijft, had hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn verzet door de rechtbank. De rechtbank had eerder de aanvraag van de appellant om een AOW-pensioen afgewezen, omdat niet was aangetoond dat hij AOW-pensioen had opgebouwd. Het bezwaar tegen deze afwijzing was ook ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij in Nederland had gewerkt en dat de afwijzing van zijn AOW-aanvraag onvoldoende gemotiveerd was. De Centrale Raad van Beroep onderzocht de ontvankelijkheid van het hoger beroep en concludeerde dat het hoger beroepschrift weliswaar op 12 april 2012 was ontvangen, maar dat het tijdig was ingediend op basis van de poststempel. Echter, volgens de wet kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank zoals in deze zaak, wat betekent dat de Raad niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen.

De Raad oordeelde dat er geen sprake was van evidente schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, zoals door de appellant niet was aangetoond. Daarom verklaarde de Centrale Raad van Beroep zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in aanwezigheid van griffier O. Hovens, en werd openbaar uitgesproken op 18 april 2014.

Uitspraak

13/1949 AOW
Datum uitspraak: 18 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 februari 2013, 12/10 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Appellant is daarbij - met bericht van verhindering - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 14 september 2010 heeft de Svb de aanvraag van appellant om een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen, omdat niet gebleken is dat appellant AOW-pensioen had opgebouwd. Het tegen dat besluit gerichte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 11 januari 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 juli 2012 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 11 januari 2011 met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant overeenkomstig artikel 8:55 van de Awb gedane verzet ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep eindigde op 22 februari 2011 en dat het op
2 januari 2012 van appellant ontvangen beroepschrift derhalve niet tijdig door de rechtbank is ontvangen.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en dat zijn aanvraag om AOW-pensioen onvoldoende gemotiveerd is afgewezen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep wordt het volgende opgemerkt. Het hoger beroepschrift is ontvangen op 12 april 2012, derhalve na afloop van de termijn voor het instellen van het hoger beroep die eindigde op 9 april 2012. Gezien de poststempel op de enveloppe is het hoger beroepschrift echter ter post bezorgd op 3 april 2012 zodat het ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig is ingediend.
4.2.
Ingevolge artikel 8:104 van de Awb kan echter geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. De aangevallen uitspraak betreft een dergelijke uitspraak en is derhalve volgens het toepasselijke procesrecht niet vatbaar voor hoger beroep.
4.3.
Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van deze bepaling kan naar vaste rechtspraak echter grond bestaan, indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. Dat sprake is geweest van een schending als hier bedoeld, is door appellant niet aangevoerd en hiervan is ook overigens niet gebleken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat de Raad onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van O. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) O. Hovens
ew

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
Se déclare incompétente.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos comme membre, en présence de
O. Hovens en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 18 Avril 2014.