ECLI:NL:CRVB:2014:1306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
12-5732 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellante, die ziek was geworden op 6 december 2011, had recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 1 januari 2012. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter op 19 januari 2012 besloten dat appellante weer geschikt was voor haar arbeid, en heeft de ZW-uitkering per 26 januari 2012 beëindigd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 7 maart 2012.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de beoordeling van de verzekeringsartsen heeft onderschreven. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door schouderklachten en psychische klachten niet in staat was om haar werk te verrichten. Ter ondersteuning heeft zij medische brieven overgelegd van orthopedisch chirurg A.W.J. Vreeling.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de gezondheidstoestand van appellante. De Raad concludeert dat appellante op 26 januari 2012 geschikt was voor haar arbeid, en dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen aanleiding geven om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5732 ZW
Datum uitspraak: 18 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
11 september 2012, 12/1691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Namens appellante is
mr. Van Willigen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster bij [naam werkgever]. Zij is op 6 december 2011 ziek geworden. Zij heeft met ingang van 1 januari 2012 recht gekregen op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 19 januari 2012 heeft het Uwv appellante weer geschikt geacht voor haar arbeid en het ziekengeld beëindigd per 26 januari 2012.
1.2. Bij besluit van 7 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 januari 2012, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 6 maart 2012, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen en is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de beoordeling voldoende gemotiveerd tot stand is gekomen. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellante op 26 januari 2012 geschikt was tot het verrichten van haar arbeid.
3.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij door schouderklachten en psychische klachten ook op en na 26 januari 2012 niet in staat is om haar eigen werk in de volle omvang te verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante brieven van 28 maart 2012 en van 9 september 2013 van A.W.J. Vreeling, orthopaedisch chirurg, overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste, en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit geval is dat de functie van steksteekster. Door de bezwaarverzekeringsarts zijn de werkzaamheden in overleg met appellante in kaart gebracht. Gelet op de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen bestond voldoende inzicht in de aard en de belasting van dat werk.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding en, mede gelet op de beschikbare gegevens van de behandelend sector, op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante op die datum niet buiten staat was haar werk te verrichten. Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht die reden vormen om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Uit de brieven van Vreeling van 28 maart 2012 en 9 september 2013 valt niet op te maken dat er bezwaar zou bestaan tegen het verrichten van haar arbeid door appellante. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 26 januari 2012 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de ZW.
5.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) S. Aaliouli

HD