ECLI:NL:CRVB:2014:1307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
12-6398 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Roermond. De appellant, die in het verleden meerdere keren een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) had aangevraagd, had zich op 13 augustus 2009 opnieuw ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 11 april 2011, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 20 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 37,14% werd vastgesteld.

Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond in een besluit van 13 maart 2012. De rechtbank Roermond heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden en stelde hij dat hij volledig arbeidsongeschikt moest worden geacht gezien zijn beperkingen.

De Raad heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig bekeken. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van de appellant op een zorgvuldige wijze is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft relevante medische informatie en het dossier bestudeerd, en de Raad heeft geen aanwijzingen gevonden dat de klachten van de appellant zijn onderschat of onjuist zijn geïnterpreteerd. De Raad bevestigt dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van de appellant niet overschrijdt, en dat hij in staat is deze functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6398 WIA
Datum uitspraak: 18 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 oktober 2012, 12/559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als interieurverzorgster, heeft in het verleden diverse keren een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, waarop door het Uwv steeds afwijzend is beslist. Per 13 augustus 2009 heeft zij zich - wederom - ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten. Op 11 april 2011 heeft appellante een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2. Op basis van de uitkomsten van het medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2011 aan appellante per 11 augustus 2011 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,14%.
1.3. Bij besluit van 13 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar in eerste aanleg aangevoerde gronden in essentie herhaald. Zij heeft aangevoerd dat zij gezien haar beperkingen volledig arbeidsongeschiktheid moet worden geacht.
4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op zorgvuldige en juiste wijze is verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen, lichamelijk onderzoek verricht en het medicatiegebruik vastgesteld. Ook heeft hij de in het dossier aanwezige informatie van orthopedisch chirurg [OC] en de huisarts bij zijn beoordeling betrokken. Op basis van deze gegevens heeft hij vastgesteld dat de medische problematiek, bestaand uit locomotore pijnklachten, somatoforme pijnstoornis, verhoogde bloeddruk en jicht, al jaren bekend is. Omdat appellante al geruime tijd niet meer onder behandeling is, heeft de verzekeringsarts geen aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Mede wegens het ontbreken van nadere aanvullende en adequaat gemotiveerde medische informatie die zou kunnen leiden tot een andere inschatting van de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding, heeft de bezwaarverzekeringsarts de visie van de verzekeringsarts en de door hem vastgestelde beperkingen onderschreven. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling de klachten van appellante zijn onderschat of onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelend sector bij het vastleggen van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist zou zijn uitgelegd. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan de in de FML vastgelegde beperkingen. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML en gezien de toelichting op de signaleringen zoals vermeld in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de in de geduide functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en appellante in staat moet worden geacht deze functies te vervullen.
4.3.
Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) S. Aaliouli

HD