ECLI:NL:CRVB:2014:1319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bronsveld, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 17 juni 2011 een beslissing genomen in een geschil dat betrekking had op de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juli 2013 een tussenuitspraak gedaan waarin de commissie sociale zekerheid van de gemeente Breda werd opgedragen om een gebrek in hun besluit van 6 oktober 2010 te herstellen. Appellant heeft op 10 december 2013 het hoger beroep ingetrokken, omdat de commissie het besluit had hersteld en het bezwaar alsnog gegrond had verklaard. Appellant verzocht de Raad om de commissie te veroordelen in de proceskosten.
De Raad heeft vastgesteld dat de commissie aan appellant tegemoet is gekomen door het bezwaar gegrond te verklaren. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad geoordeeld dat de commissie in de proceskosten moet worden veroordeeld, aangezien appellant redelijkerwijs kosten heeft moeten maken voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 974,- voor zowel het beroep als het hoger beroep, plus € 29,40 aan reiskosten, wat leidt tot een totaalbedrag van € 1.977,40.
De Centrale Raad van Beroep heeft de commissie dan ook veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan appellant. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 april 2014, ondertekend door de voorzitter Y.J. Klik en griffier E. Blijleven-de Vries.