ECLI:NL:CRVB:2014:1329
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld na de aankondiging van de beëindiging van zijn dienstverband. Appellant had zich op 28 maart 2011 ziek gemeld in verband met depressieve klachten en ontving vanaf 1 april 2011 een ZW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verklaarde appellant op 11 juli 2011 hersteld, wat leidde tot een bestreden besluit van 16 oktober 2012 waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellant in staat was zijn eigen arbeid te verrichten, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat appellant niet in staat was zijn arbeid te verrichten. De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens heeft verzameld om tot een afgewogen oordeel te komen over de beperkingen van appellant. De verklaring van de voormalig leidinggevende van appellant biedt onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsartsen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat hij op de datum in geding niet in staat was om te werken. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.