ECLI:NL:CRVB:2014:1333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13-5189 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van AOW-uitkering op basis van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had een verzoek om herziening ingediend met betrekking tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder, op 18 april 2007, de aanvraag afgewezen omdat de appellant niet verzekerd was voor de AOW. Het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing werd niet-ontvankelijk verklaard. Later, op 4 december 2007, werd het verzoek om herziening van de afwijzing ook afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de herziening konden rechtvaardigen.

De rechtbank Amsterdam had op 18 maart 2009 het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de Svb ongegrond verklaard. De Raad had op 12 november 2009 het hoger beroep tegen deze uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend. De appellant heeft in zijn verzoek om herziening en in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn recht op AOW. De Raad overweegt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat de rechtbank de afwijzing van het herzieningsverzoek op goede gronden heeft gedaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 april 2014.

Uitspraak

13/5189 AOW
Datum uitspraak: 18 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 augustus 2013, 12/4082 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 18 april 2007 heeft de Svb, na een onderzoek te hebben verricht, de aanvraag van appellant om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen omdat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. Bij besluit van 14 september 2007 is het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. De Svb heeft het bezwaarschrift genoemd in 1.1 tevens opgevat als verzoek om herziening van het besluit van 18 april 2007 en nader onderzoek verricht. Bij besluit van
4 december 2007 heeft de Svb dit verzoek om herziening afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Bij besluit van 6 maart 2008 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 december 2007, ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 18 maart 2009 het beroep tegen het besluit van 6 maart 2008 ongegrond verklaard. Deze Raad heeft op 12 november 2009 het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend. Bij uitspraak van 19 april 2010 heeft de Raad het verzet tegen deze uitspraak ongegrond verklaard. Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 april 2010 is afgewezen bij uitspraak van 16 december 2011.
1.3. Het door appellant bij brief van 6 augustus 2012 ingediende verzoek de uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2009 te herzien, heeft de rechtbank afgewezen bij de aangevallen uitspraak. Daarbij is overwogen dat appellant geen gronden voor zijn herzieningsverzoek heeft ingediend.
2.
De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voorheen artikel 8:88 van de Awb, kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2.2.
Bij de beoordeling van het onderhavige hoger beroep dient het volgende in aanmerking te worden genomen. Indien herziening wordt verzocht van een uitspraak van de rechtbank en op het hoger beroep tegen die uitspraak door de Raad een uitspraak is gegeven, dient het herzieningsverzoek bij de Raad te worden ingediend. Een dergelijk verzoek dient te worden aangemerkt als een verzoek tot herziening van de desbetreffende uitspraak van de Raad, zodat daarop ook door de Raad dient te worden beslist. Het voorgaande lijdt slechts uitzondering indien herziening wordt gevraagd met betrekking tot een oordeel in de uitspraak van rechtbank waarover de Raad niet inhoudelijk heeft beslist. Deze uitzondering doet zich hier voor.
2.3.
In hetgeen appellant bij zijn verzoek om herziening en in hoger beroep tegen de afwijzing daarvan naar voren heeft gebracht, liggen geen feiten of omstandigheden besloten als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij betaald werknemer is geweest en dat hij daarom recht op een ouderdomspensioen ingevolge de AOW heeft.
2.4.
Het is vaste rechtspraak dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
2.5.
Nu niet is gebleken dat appellant enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank het verzoek om herziening op goede gronden afgewezen.
3.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) O.P.L. Hovens

IJ