ECLI:NL:CRVB:2014:1378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-3115 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door nierklachten

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag voor een WIA-uitkering was afgewezen. Appellante, die als algemeen medewerker in een restaurant werkte, was op 1 december 2008 uitgevallen door lichamelijke klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de conclusie dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering.

In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, maar concludeerde dat de eerder vastgestelde functies nog steeds geschikt waren voor appellante. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. Appellante herhaalde in hoger beroep dat haar klachten ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef de overwegingen van de rechtbank.

De Raad concludeerde dat de geschiktheid van de functies voldoende was aangetoond en dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere conclusies konden weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 april 2014.

Uitspraak

12/3115 WIA
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 april 2012, 11/1403 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Amsterdam (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. J.A.H. Blom als haar advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Tevens was aanwezig S. Speek-Saichua als tolk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als algemeen medewerker in een restaurant. Op
1 december 2008 is zij uitgevallen wegens lichamelijke klachten. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Nadat een verzekeringsarts appellante had onderzocht, is hij in een rapport van 21 september 2010 tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar nierklachten en haar tengere postuur beperkingen heeft. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
27 oktober 2010. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 2 december 2010 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt voor een drietal andere functies. Op basis van deze drie functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2010 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 29 november 2010 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst op 31 maart 2011 de op
27 oktober 2010 vastgestelde FML enigszins aangepast. Op grond van deze aangepaste FML is in het rapport van 20 april 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige W. Pompe geconcludeerd dat de aan het besluit van 29 november 2010 ten grondslag gelegde functies nog steeds geschikt zijn voor appellante. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
21 april 2011 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts in de FML van
31 maart 2011 vastgestelde beperkingen. Het onderzoek door deze verzekeringsarts is zorgvuldig geweest en de door hem in zijn rapport getrokken conclusies zijn in voldoende mate inzichtelijk. Gelet op de beschikbare informatie heeft hij terecht vastgesteld dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, nu de verwachting omtrent de verbetering van de belastbaarheid van appellante redelijk tot goed is. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van appellante voor de aan het besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is aangetoond en dat niet is gebleken dat het Uwv van een onjuist maatvrouwloon is uitgegaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij als gevolg van haar nierklachten, migraine en psoriasis meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat daarom de geduide functies niet geschikt zijn. Daarbij heeft zij onder meer naar voren gebracht dat het er op lijkt dat bezwaarverzekeringsarts Hulst er bij zijn beoordeling van uit is gegaan dat de klachten van appellante niet door enig nierlijden worden veroorzaakt. De eerdere in de procedure naar voren gebrachte arbeidskundige gronden zijn eveneens gehandhaafd.
3.2.
Door het Uwv zijn in hoger beroep rapporten van bezwaarverzekeringsartsen Hulst en
N. Khalid van onderscheidenlijk 23 oktober 2012 en 4 maart 2014 overgelegd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het in hoger beroep overgelegde rapport van bezwaarverzekeringsarts Khalid is overwogen dat in het medische rapport van 21 september 2010 van de verzekeringsarts de diagnose ptosis renis (synoniem voor nefroptosis of wel wandelende nier) is vermeld en dat als gevolg van deze aandoening door de verzekeringsarts - op grond van preventieve overwegingen - beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van extreme bewegingen en belastingen van de buik alsmede beperkingen ten aanzien veelvuldig buigen, torderen, tillen, dragen en gebogen actief zijn. Tevens is er in dit rapport van Khalid op gewezen dat deze beperkingen zijn gehandhaafd in de op 31 maart 2011 vastgestelde FML. Hieruit volgt naar het oordeel van de Raad, zoals ook bezwaarverzekeringsarts Khalid heeft geconcludeerd, dat bezwaarverzekeringsarts Hulst bij het vaststellen van de beperkingen in de FML van
31 maart 2011 nog steeds rekening heeft gehouden met de nierklachten van appellante. Op grond van de gedingstukken kan evenmin worden vastgesteld dat als gevolg van de nierklachten te weinig beperkingen zijn aangenomen. Ten aanzien van de omstandigheid dat de informatie uit de behandelende sector niet eensluidend is met betrekking tot de vraag of een operatie in verband met haar nierklachten al dan niet noodzakelijk is, wordt overwogen dat voor het vaststellen van de beperkingen op de datum in geding niet relevant is in hoeverre een eventuele toekomstige operatie tot verbetering van de belastbaarheid zal leiden. Ook anderszins kan op grond van de gedingstukken niet worden geoordeeld dat het onderzoek naar de medische situatie van appellante ten tijde hier in geding onzorgvuldig is geweest of dat zij als gevolg van haar overige klachten meer beperkingen heeft dan in FML van 31 maart 2011 zijn vastgesteld. Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust wordt dan ook onderschreven.
4.2.
Het standpunt van de rechtbank dat de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Pompe van 20 april 2011, waarin signaleringen met betrekking tot de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht. Nu in hoger beroep geen nadere gegevens bekend zijn geworden met betrekking tot de gehanteerde maatvrouw, kunnen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de maatmanvrouw eveneens worden onderschreven. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans

IJ