ECLI:NL:CRVB:2014:1380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-5198 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellante, die sinds 1 maart 1999 een ouderdomspensioen ontving, berekend naar de norm voor een alleenstaande. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft na een onderzoek naar de leefsituatie van haar ex-echtgenoot, [B.], besloten om de uitbetaling van de AOW van appellante per 1 februari 2010 gedeeltelijk te schorsen. Dit besluit volgde op bevindingen die deden vermoeden dat appellante samenwoonde met [B.], wat zou betekenen dat zij recht had op een lager pensioen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar tegen de herziening van de AOW niet-ontvankelijk, omdat appellante de termijn voor het indienen van het bezwaar had overschreden.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb op goede gronden de uitbetaling van het AOW-pensioen had geschorst, gezien de twijfels over de rechtmatigheid van de uitkering. Ook werd vastgesteld dat de Svb het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellante de termijnoverschrijding niet kon verantwoorden. Appellante had niet aangetoond dat zij niet in verzuim was geweest en had nagelaten om hulp te vragen bij het begrijpen van de correspondentie.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de Svb de uitbetaling van het AOW-pensioen terecht had geschorst en het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5198 AOW
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 september 2012, 11/1972 en 11/6106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats 3], [woonplaats 1], Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 12/5163 AOW, plaatsgehad op
4 maart 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd. In zaak 12/5163 AOW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op 29 maart 1934, is van 14 augustus 1965 tot en met 9 oktober 1986 gehuwd geweest met [B.] ([B.]), geboren op 27 december 1935. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Beiden zijn woonachtig in Spanje.
1.2.
Appellante ontving met ingang van 1 maart 1999 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), berekend naar de norm voor een alleenstaande. [B.] ontving met ingang van 1 december 2000 AOW-pensioen, eveneens berekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.3.
In augustus 2009 heeft in het kader van een steekproef een onderzoek naar de leefsituatie van [B.] plaatsgevonden. De bevindingen van het bezoek zijn vastgelegd in het zogeheten rapportageformulier Bureau Sociale Zaken Spanje (rapportageformulier). In verband met het onderzoek hebben medewerkers van het Bureau van de Sociaal Attache van de Nederlandse Ambassade (medewerkers) op 5 augustus 2009 een bezoek gebracht aan het op dat moment bij de Svb bekende woonadres van [B.] in [woonplaats 2]. De medewerkers hebben [B.] op het opgegeven adres niet aangetroffen. Wel troffen zij de broer van [B.] aan die hen meedeelde dat [B.] was verhuisd naar [woonplaats 3] en dat hij dacht dat [B.] daar woonde met zijn vriendin. Op 6 augustus 2009 hebben de medewerkers een bezoek gebracht aan het nieuwe woonadres van [B.] in [woonplaats 3]. Tijdens het bezoek hebben zij waargenomen dat op de brievenbus in het portaal van het appartementencomplex waar [B.] woonde, de namen van appellante en [B.] stonden vermeld. [B.] heeft tegenover de medewerkers ontkend dat hij samenwoont met appellante en verklaard dat zij bij haar broer woont en dat zij zijn adres slechts als postadres gebruikt. Nadat de medewerkers door de gemeentelijke autoriteiten op de hoogte waren gesteld van het adres waar appellante in de gemeente [woonplaats 3] stond ingeschreven, hebben zij op 27 augustus 2009 een bezoek gebracht aan dit adres, maar daar niemand aangetroffen.
1.4.
Op 21 januari 2010 hebben de medewerkers [B.] opnieuw op zijn woonadres in [woonplaats 3] bezocht. De bevindingen van dit bezoek zijn ook vastgelegd in een rapportageformulier. De medewerkers hebben waargenomen dat de namen van appellante en [B.] nog steeds op de brievenbus stonden vermeld. Nadat de medewerkers bij [B.] hadden aangebeld en de reden en het doel van het bezoek hadden meegedeeld is hij boos geworden. Hij bleek niet bereid medewerking te verlenen aan het onderzoek en heeft zodanig dreigende taal tegenover de medewerkers geuit, dat zij ervoor hebben gekozen het appartementencomplex te verlaten. Uit het rapportageformulier blijkt voorts dat appellante tijdens het gesprek met [B.] uit de woonkamer naar het halletje kwam om polshoogte te nemen en dat zij zich in het gesprek heeft gemengd en heeft gevraagd of het een probleem is als zij hier woont.
1.5.
De bevindingen van het onderzoek zijn aanleiding geweest voor de Svb om bij besluit van 5 februari 2010 (besluit 1) de uitbetaling van het AOW-pensioen van appellante met ingang van 1 februari 2010 gedeeltelijk te schorsen. Appellante heeft bij brief van
9 februari 2010 bezwaar gemaakt tegen besluit 1.
1.6.
Bij besluit van 15 maart 2010 (besluit 2) heeft de Svb het AOW-pensioen van appellante met ingang van 1 februari 2010 herzien naar een AOW-pensioen voor een gehuwde. Appellante heeft bij brief van 3 maart 2011 bezwaar gemaakt tegen besluit 2.
1.7.
Bij besluit van 9 december 2011 heeft de Svb het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1), omdat de bevindingen van het onderzoek gerede twijfel opriepen over de rechtmatigheid van haar uitkering. Het bezwaar tegen besluit 2 is bij afzonderlijk besluit van 9 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard (bestreden besluit 2), op de grond dat appellante de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft overschreden. Deze termijn liep af op 26 april 2010. De Svb heeft het bezwaarschrift van appellant op 8 maart 2011 ontvangen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Svb de termijnoverschrijding zou moeten accepteren.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank met betrekking tot bestreden besluit 1 overwogen dat er op grond van de bevindingen van het onderzoek inderdaad gerede twijfel kon bestaan over de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen van appellante. Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de Svb het besluit op de in Verordening (EEG) nr. 574/72 voorgeschreven wijze aan appellante bekend heeft gemaakt, zodat de bezwaartermijn is gaan lopen op het moment dat appellante het besluit daadwerkelijk op haar woonadres in Spanje heeft ontvangen. Gebleken is dat appellante het besluit kort na 15 maart 2010 heeft ontvangen. Het bij brief van 3 maart 2011 gemaakte bezwaar, dat op 8 maart 2011 door de Svb is ontvangen, is gelet op het lange tijdsverloop niet tijdig ingediend. Het enkele feit dat appellante de Nederlandse taal niet machtig is en vergeetachtig is, waardoor zij brieven in het Spaans niet goed begrijpt, maakt naar het oordeel van de rechtbank de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het had op de weg van appellante gelegen om iemand in haar omgeving te vragen om haar correspondentie waar te nemen. Appellante heeft dit nagelaten. Niet is gebleken dat zij daartoe geen mogelijkheden had. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook redelijkerwijs niet geoordeeld worden dat appellante niet in verzuim is geweest ten aanzien van het na afloop van de termijn ingediende bezwaarschrift.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
Bestreden besluit 1
4.1.
Ingevolge artikel 4 van de krachtens artikel 17, vijfde lid, van de AOW vastgestelde beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 juli 1985, voor zover van belang, is de Svb bevoegd de uitbetaling van het ouderdomspensioen te schorsen, indien hij van oordeel is of vermoedt, dat tot intrekking of vermindering van een ouderdomspensioen dient te worden overgegaan. Volgens het van toepassing zijnde beleid maakt de Svb van deze bevoegdheid gebruik in alle gevallen waarin er twijfels bestaan omtrent de rechtmatigheid van de uitkering.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat op grond van de in 1.3 en 1.4 weergegeven onderzoeksbevindingen het vermoeden kon bestaan dat appellante slechts recht had op de uitbetaling van het AOW-pensioen naar de norm voor een samenwonende in plaats van naar de norm voor een alleenstaande.
4.3
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de medewerkers opgemaakte rapportages van de bezoeken op 5, 6 en 27 augustus 2009 en 21 januari 2010. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de rapportages in essentie geen juiste weergave bevatten van wat tijdens het onderzoek is waargenomen en geconstateerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante pas in hoger beroep de inhoud van de rapportage heeft betwist door te stellen dat de medewerkers liegen omdat zij op 21 januari 2011 niet in de woning van [B.] is geweest en de broer van [B.] niet heeft verklaard dat [B.] met een vriendin samenwoont.
4.4.
De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de Svb op goede gronden de uitbetaling van het AOW-pensioen van appellante met ingang van 1 februari 2010 gedeeltelijk heeft geschorst.
Bestreden besluit 2
4.5.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb het bezwaar van appellante tegen besluit 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover daarbij het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond is verklaard.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen de besluiten van 9 december 2011 (procedurenummer 11/6106) ongegrond is verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD

RESOLUCION

-
El Consejo Central de Apelación confirma la resolución atacada en la medida en que en la misma se haya declarado infundado el recurso contra las decisiones del 9 de diciembre de 2011 (número de procedimiento 11/6106).
La presente sentencia fue dictada por C. van Viegen, en presencia P. Uijtdewillegen, en su calidad de secretario. Esta resolución se pronunció en público el 15 abril de 2014.