ECLI:NL:CRVB:2014:1380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-uitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellante, die sinds 1 maart 1999 een ouderdomspensioen ontving, berekend naar de norm voor een alleenstaande. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft na een onderzoek naar de leefsituatie van haar ex-echtgenoot, [B.], besloten om de uitbetaling van de AOW van appellante per 1 februari 2010 gedeeltelijk te schorsen. Dit besluit volgde op bevindingen die deden vermoeden dat appellante samenwoonde met [B.], wat zou betekenen dat zij recht had op een lager pensioen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar tegen de herziening van de AOW niet-ontvankelijk, omdat appellante de termijn voor het indienen van het bezwaar had overschreden.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb op goede gronden de uitbetaling van het AOW-pensioen had geschorst, gezien de twijfels over de rechtmatigheid van de uitkering. Ook werd vastgesteld dat de Svb het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellante de termijnoverschrijding niet kon verantwoorden. Appellante had niet aangetoond dat zij niet in verzuim was geweest en had nagelaten om hulp te vragen bij het begrijpen van de correspondentie.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de Svb de uitbetaling van het AOW-pensioen terecht had geschorst en het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.