ECLI:NL:CRVB:2014:1392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van levensonderhoud
In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de aanschaf van een koelkast, gasfornuis, bed en matras door appellanten, die bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten dienden op 22 november 2011 een aanvraag in voor bijzondere bijstand, welke door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op 18 januari 2012 werd afgewezen. Het college stelde dat de kosten voor duurzame gebruiksgoederen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en uit eigen inkomen of vermogen moeten worden betaald. Tevens werd er geen bewijs geleverd van bijzondere omstandigheden die de aanvraag zouden rechtvaardigen.
De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep stelden appellanten dat zij niet in staat waren om te reserveren voor de kosten en dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de noodzaak van vervanging van de goederen. Ze wezen op de beschadigingen die hun uit huis geplaatste kinderen in 2010 hadden aangericht en op hun grote schuldenlast. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor een acute noodzaak tot vervanging van de goederen. Bovendien werd gesteld dat de kosten als incidenteel voorkomend en algemeen noodzakelijk moesten worden beschouwd, en dat deze uit het bijstandsinkomen moesten worden betaald.
De Raad concludeerde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die de noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.