ECLI:NL:CRVB:2014:1476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
13-528 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding bij aanvraag bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant had op 27 december 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand heeft deze aanvraag op 27 januari 2012 buiten behandeling gesteld, omdat de appellant niet binnen de gestelde termijn de opgevraagde bankafschriften had ingeleverd. Hierop heeft de appellant op 12 maart 2012 bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur heeft dit bezwaar op 26 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de rechtbank niet al zijn bezwaren had behandeld en dat hij extra tijd had gekregen om de bankafschriften in te leveren. De Raad heeft echter vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn was verstreken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest, en dat het dagelijks bestuur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met J.T.P. Pot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 april 2014.

Uitspraak

13/528 WWB
Datum uitspraak: 22 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 december 2012, 12/824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2014. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M. Brands.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 27 december 2011 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag bij besluit van 27 januari 2012 buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet binnen de gestelde termijn alle opgevraagde bankafschriften heeft ingeleverd.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 12 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
27 januari 2012.
1.4.
Bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant de termijn voor het maken van bezwaar heeft overschreden en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat de rechtbank niet al zijn bezwaren heeft behandeld. Appellant stelt dat hij extra tijd had gekregen om de gevraagde bankafschriften in te leveren, dat hij dat gedaan heeft en dat, toen hij begin maart bij de sociale dienst informeerde naar zijn aanvraag, ineens gezegd werd dat hij de afschriften te laat had ingeleverd en dat hij maar bezwaar moest maken. Vervolgens kreeg appellant te horen dat het bezwaar te laat was ingediend. Appellant is van mening dat de fouten niet bij hem liggen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Het dagelijks bestuur heeft bij de adressering van het besluit van 27 januari 2012 het juiste adres van appellant gebruikt. Voorts is op het besluit van 27 januari 2012 achter “Datum verzending” het datumstempel “27 jan. 2012” geplaatst. Er is, mede gelet op het navolgende, geen aanleiding om te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden. De rechtbank heeft terecht aangenomen dat appellant het besluit ook op zijn adres heeft ontvangen. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift van
12 maart 2012 het briefkenmerk en het beschikkingsnummer van het besluit van 27 januari 2012 vermeld. Hij heeft tijdens de hoorzitting op 11 april 2012 verklaard dat hij het besluit van 27 januari 2012 heeft ontvangen. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant bovendien nog verklaard dat hij het besluit op zijn aanvraag in januari 2012 heeft ontvangen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op
28 januari 2012, en dat de laatste dag van die termijn 9 maart 2012 was. Aangezien het dagelijks bestuur het bezwaarschrift van appellant op 13 maart 2012 heeft ontvangen, was ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift de termijn voor het maken van bezwaar verstreken.
4.4.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest als bedoeld in
artikel 6:11 van de Awb. Dat appellant, zoals hij in de loop van de procedure naar voren heeft gebracht, zich heeft geconcentreerd op het verzamelen van de gevraagde bankafschriften, is daarvoor niet voldoende. In dit verband is verder van belang dat appellant hangende de behandeling van zijn aanvraag in de gelegenheid is gesteld om alle opgevraagde bankafschriften over te leggen en dat niet is gebleken dat appellant, nadat het besluit van 27 januari 2012 hem was toegezonden, daarvoor nog extra tijd heeft gekregen.
4.5.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het college het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.T.P. Pot

HD