ECLI:NL:CRVB:2014:1516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante ontving sinds 1 augustus 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Na meldingen dat haar ex-echtgenoot bij haar woonde, heeft de gemeente een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de ex-echtgenoot, A.R. [naam], feitelijk bij appellante woonde, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand per 1 april 2011 en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de gemeente ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar ex-echtgenoot pas later bij haar is komen wonen en dat zijn aanwezigheid enkel ter bescherming van de kinderen was. De Raad oordeelde echter dat de onderzoeksbevindingen voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien er kinderen uit de relatie zijn geboren. De Raad benadrukte dat de motieven van de betrokkenen en de aard van hun relatie niet relevant zijn voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding.
De Raad bevestigde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de wijziging in haar woonsituatie niet te melden, wat het college bevoegd maakte om de bijstand in te trekken. De Raad oordeelde dat de terugvordering van de bijstand niet als een sanctie kan worden gezien, maar als een correctie van onterecht verleende bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.