ECLI:NL:CRVB:2014:1530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
12-5958 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum toekenning AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de toekenning van het AOW-pensioen van betrokkene, die op 65-jarige leeftijd een aanvraag indiende. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende het pensioen toe met terugwerkende kracht, maar beperkte deze tot één jaar voor de aanvraagdatum. Betrokkene was het hier niet mee eens en stelde dat hij recht had op AOW-pensioen vanaf zijn 65e verjaardag. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had besloten dat de terugwerkende kracht niet verder kon gaan dan één jaar, maar dat de Svb ten onrechte had geconcludeerd dat betrokkene en zijn hospita, [S.], een gezamenlijke huishouding voerden. De Svb ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, terwijl betrokkene ook in hoger beroep ging tegen het oordeel over de terugwerkende kracht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. De Raad oordeelde dat de Svb niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval dat een afwijking van de terugwerkende kracht rechtvaardigde. Betrokkene had niet tijdig een aanvraag ingediend, maar dit was niet te wijten aan een onbekendheid met zijn recht op pensioen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank over de terugwerkende kracht.

Wat betreft de gezamenlijke huishouding oordeelde de Raad dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg tussen betrokkene en [S.]. De Raad concludeerde dat de omstandigheden, zoals de financiële verhoudingen en de zorg voor elkaar, wezenlijk wezenlijker waren dan de Svb had aangenomen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze door de Svb was aangevochten en verklaarde het beroep van de Svb ongegrond, terwijl de eerdere uitspraak van de rechtbank voor het overige werd bevestigd.

Uitspraak

12/5958 AOW, 12/5964 AOW
Datum uitspraak: 22 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
20 september 2012, 12/589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014. Betrokkene is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 augustus 2007 is betrokkene 65 jaar geworden. Hij heeft op 8 augustus 2011 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft betrokkene ingevuld dat hij ongehuwd is en op hetzelfde adres woont als zijn hospita [S.] ([S.]). Naar aanleiding hiervan hebben twee rapporteurs van de Svb een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van betrokkene ingesteld. In dat kader is dossieronderzoek gedaan en hebben de rapporteurs op 23 november 2011 een huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres. De rapporteurs hebben hun bevindingen neergelegd in een rapport van 24 november 2011.
1.2.
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft de Svb aan betrokkene met ingang van augustus 2010 het ouderdomspensioen toegekend voor een persoon die gehuwd is of samenwoont. Tevens is aan betrokkene een toeslag toegekend voor [S.].
1.3.
Bij besluit van 27 april 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 12 januari 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de mate van terugwerkende kracht terecht is beperkt tot de wettelijke periode van één jaar voor ontvangst van het aanvraagformulier. Er is geen sprake van een bijzonder geval op grond waarvan de Svb van deze bepaling af zou kunnen wijken. Voorts is uit onderzoek gebleken dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die de Svb aan een kostgangersrelatie of commerciële relatie stelt. De leefsituatie van betrokkene en [S.] moet volgens de Svb als een gezamenlijke huishouding worden beschouwd, zodat betrokkene recht heeft op een AOW-pensioen voor een persoon die gehuwd is of samenwoont.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij aan betrokkene een gehuwden AOW-pensioen is toegekend. De rechtbank heeft overwogen dat de Svb terecht heeft beslist dat het AOW-pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht kan worden toegekend dan één jaar voor de datum van aanvraag. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de Svb ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen betrokkene en [S.] in ieder geval twee financiële relaties bestaan. Enerzijds is betrokkene kostganger bij [S.] en anderzijds is [S.] huurder van betrokkene. Het bestaan van deze twee financiële relaties, die tot duidelijk afgebakende prestaties over en weer leiden, acht de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake is van financiële verstrengeling. Niet is gebleken van enige verdere financiële verstrengeling. Verder is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van andere vormen van wederzijdse verzorging die buiten de commerciële relatie vallen en die zouden kunnen duiden op een gezamenlijke huishouding.
3.
Zowel betrokkene als de Svb hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
3.1.
Het hoger beroep van betrokkene richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het AOW-pensioen niet met een verdere terugwerkende kracht kan worden toegekend dan één jaar voor de datum van de aanvraag. Volgens betrokkene heeft hij recht op AOW-pensioen vanaf de datum waarop hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt. In de informatiefolder is niet vermeld dat er alleen recht bestaat op een AOW-pensioen met terugwerkende kracht van maximaal één jaar of dat er bijzondere gevallen bestaan. Betrokkene weet niet hoe hij de beleidsregels van de Svb zou moeten kennen. Hij stelt dat sprake is van een bijzonder geval.
3.2.
Het hoger beroep van de Svb richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene en [S.] geen gezamenlijke huishouding voeren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingangsdatum
4.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen op aanvraag toegekend door de Svb.
4.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid (oud), van de AOW gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de eerste dag van de maand, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin ambtshalve toekenning plaatsvond. De Svb kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
4.3.
Volgens het beleid van de Svb dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in algemene zin in de rechtspraak is aanvaard, is sprake van een bijzonder geval indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen, te laten indienen of indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.4.
Niet is gebleken dat in de situatie van betrokkene sprake is van een bijzonder geval.
Betrokkene heeft niet gesteld dat hij buiten staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Evenmin is gebleken dat betrokkene onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen en deze onbekendheid verschoonbaar was. De Svb heeft betrokkene immers bij brief van 19 juli 2007 meegedeeld dat hij vanaf de maand waarin hij 65 jaar wordt mogelijk in aanmerking komt voor een AOW-pensioen. Bij deze brief was een aanvraagformulier gevoegd. Tevens heeft de Svb betrokkene bij brief van 7 juli 2009 opnieuw een aanvraagformulier gezonden met het verzoek het ingevulde formulier vóór 5 augustus 2009 aan de Svb te zenden. Daarbij is aangegeven dat als betrokkene de gegevens te laat terugstuurt, de ontvangstdatum van de gegevens als aanvraagdatum van zijn AOW-pensioen
geldt, waardoor mogelijk zijn AOW-pensioen pas later kan ingaan. Tenslotte heeft betrokkene tijdens het huisbezoek op 23 november 2011 verklaard dat hij in 2007 geen AOW-pensioen heeft aangevraagd vanwege eerdere problemen met de Svb en het feit dat hij zich zonder AOW-pensioen ook wel kon redden. Het feit dat in de informatiefolders van de Svb niet is opgenomen dat het AOW-pensioen slechts met één jaar terugwerkende kracht kan ingaan, gerekend vanaf de datum van de feitelijke aanvraag, kan betrokkene niet baten, omdat dit niet afdoet aan de wetenschap van betrokkene dat hij in beginsel vanaf zijn 65 jaar recht had op AOW.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
Gezamenlijke huishouding
4.6.
Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding is op grond van het vierde lid sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.7.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.8.
Niet in geschil is dat betrokkene en [S.] ten tijde hier van belang hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, zodat aan het eerste criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
4.9.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.10.
Betrokkene is sinds 1998 eigenaar van een boerderij met landerijen. Hij heeft het woongedeelte van deze boerderij in 1998 aan [S.] verhuurd. De huurprijs bedraagt volgens betrokkene laatstelijk € 453,- per maand. Sinds mei 2009 bewoont betrokkene een kamer van de woning. Volgens betrokkene is sprake van een kostgangersrelatie en betaalt hij € 450,- per maand aan kostgeld.
4.11.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beschikbare gegevens zoals die naar voren komen uit de door betrokkene ondertekende checklist en de rapportage van
24 november 2011 voldoende grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat sprake is van wederzijdse zorg.
4.11.1.
Betrokkene is in 2009, toen hij ziek was en verzorging nodig had, bij [S.] ingetrokken. Anders dan gebruikelijk is bij een kostgangersrelatie, gebruikt betrokkene niet alleen een door hem gehuurde kamer met sanitaire voorzieningen maar ook alle andere ruimtes in het woongedeelte dat door [S.] wordt gehuurd, met uitzondering van de slaapkamer van [S.]. Niettemin is de door [S.] betaalde huur in 2009 niet verlaagd.
[S.] betaalt de vaste lasten, houdt de woning schoon, doet de was en strijkt. Zij doet in het
algemeen de boodschappen en kookt. Betrokkene verzorgt [S.] bij ziekte. Zo heeft hij, toen [S.] aan haar knie was geopereerd, haar met haar auto naar het ziekenhuis vervoerd en deed hij toen ook de boodschappen. Incidenteel doet betrokkene nu ook boodschappen, waarvan hij de kosten van [S.] terugkrijgt. Betrokkene doet de klusjes aan de buitenkant van de woning. [S.] en betrokkene gebruiken samen de warme maaltijd en kijken
’s avonds samen televisie. De huurovereenkomst noch de kostgangersovereenkomst is schriftelijk vastgelegd. Het bedrag dat betrokkene als kostganger betaalt, is blijkens het ter zitting van de Raad verhandelde niet op een zakelijke en commerciële wijze bepaald. Niet is omschreven welke diensten [S.] precies voor betrokkene verricht noch is bepaald welke prijs voor elk van die diensten moet worden betaald. Van de huurbetalingen door [S.] en de prijs die betrokkene als kostganger betaalt, ontbreken schriftelijke, verifieerbare stukken.
4.11.2.
Naar het oordeel van de Raad is, gelet op 4.11.1, geen sprake van een zakelijke relatie tussen [S.] en betrokkene. De voormelde feiten en omstandigheden duiden veeleer op een in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en op een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijden.
4.12.
Uit hetgeen onder 4.11 is overwogen vloeit voort dat betrokkene en [S.] een gezamenlijke huishouding voeren.
4.13.
Het hoger beroep van de Svb slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover door de Svb aangevochten. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep dat is gericht tegen het besluit van 27 april 2012 ongegrond verklaren.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover door de Svb aangevochten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 april 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) A.C. Oomkens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.

HD