ECLI:NL:CRVB:2014:1530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- J.F. Bandringa
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum toekenning AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de toekenning van het AOW-pensioen van betrokkene, die op 65-jarige leeftijd een aanvraag indiende. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende het pensioen toe met terugwerkende kracht, maar beperkte deze tot één jaar voor de aanvraagdatum. Betrokkene was het hier niet mee eens en stelde dat hij recht had op AOW-pensioen vanaf zijn 65e verjaardag. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had besloten dat de terugwerkende kracht niet verder kon gaan dan één jaar, maar dat de Svb ten onrechte had geconcludeerd dat betrokkene en zijn hospita, [S.], een gezamenlijke huishouding voerden. De Svb ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, terwijl betrokkene ook in hoger beroep ging tegen het oordeel over de terugwerkende kracht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. De Raad oordeelde dat de Svb niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval dat een afwijking van de terugwerkende kracht rechtvaardigde. Betrokkene had niet tijdig een aanvraag ingediend, maar dit was niet te wijten aan een onbekendheid met zijn recht op pensioen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank over de terugwerkende kracht.
Wat betreft de gezamenlijke huishouding oordeelde de Raad dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg tussen betrokkene en [S.]. De Raad concludeerde dat de omstandigheden, zoals de financiële verhoudingen en de zorg voor elkaar, wezenlijk wezenlijker waren dan de Svb had aangenomen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze door de Svb was aangevochten en verklaarde het beroep van de Svb ongegrond, terwijl de eerdere uitspraak van de rechtbank voor het overige werd bevestigd.