ECLI:NL:CRVB:2014:1585
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van de Wet burger-oorlogsslachtoffers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1927, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en ontving in 2011 een vergoeding voor huishoudelijke hulp. In november 2012 verzocht hij om uitbreiding van deze hulp van twee naar vier dagdelen per week, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen in een besluit van 11 februari 2013. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar diende dit bezwaar pas op 4 april 2013 in, wat de wettelijke termijn overschreed. Hij gaf als reden voor de termijnoverschrijding aan dat hij door het rouwproces na het overlijden van zijn echtgenote op 25 januari 2013 het indienen van het bezwaarschrift had uitgesteld.
De Raad oordeelde dat de door appellant opgegeven reden voor de termijnoverschrijding niet aanvaardbaar was volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ondanks de ingrijpende omstandigheden, was niet gebleken dat appellant niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De Raad concludeerde dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.