ECLI:NL:CRVB:2014:1588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
13-951 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin zijn aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet was aangetoond dat appellant was getroffen door oorlogsgeweld. Appellant had in 2001 een aanvraag ingediend, die in 2002 werd afgewezen. In 2011 verzocht hij om herziening van deze afwijzing, onderbouwd met verklaringen van zijn zusters over zijn ervaringen tijdens de Bersiap-periode. De Pensioen- en Uitkeringsraad wees dit verzoek af, omdat de nieuwe verklaringen niet voldoende waren om het eerdere besluit te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Raad slechts met terughoudendheid kan toetsen of er nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot herziening. Appellant stelde dat hij tijdens de Bersiap-periode hevige beschietingen en gevechten heeft meegemaakt, maar de Raad concludeerde dat er geen bevestiging was van zijn directe betrokkenheid bij deze gebeurtenissen. De Raad oordeelde dat, hoewel appellant onder zeer bedreigende omstandigheden heeft geleefd, de Wubo specifieke eisen stelt aan de oorlogservaringen die in aanmerking komen voor toekenning.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, met de overweging dat de medische klachten van appellant als gevolg van zijn oorlogservaringen niet in de beoordeling konden worden meegenomen, omdat niet voldaan was aan de wettelijke eisen van de Wubo. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/951 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 8 mei 2014
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 januari 2013, kenmerk BZ01522185 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door R.J. van Dijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in 1937 geboren in het toenmalige Nederlands-Indië. In april 2001 heeft hij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 27 februari 2002 op de grond dat niet is gebleken dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Hierbij is overwogen dat van de gestelde onderduik tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode geen bevestiging is verkregen. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2. In november 2011 heeft appellant verzocht de onder 1.1 vermelde afwijzing te herzien op de grond dat hij gevechten en beschietingen tussen pemoeda’s en ghurka’s heeft meegemaakt. Ter ondersteuning van deze aanvraag heeft appellant verklaringen van zijn zusters overgelegd. Verweerder heeft op dit verzoek afwijzend beslist bij besluit van 23 augustus 2012 op de grond dat tijdens de behandeling van de eerdere aanvraag de getuigenverklaringen van de zusters van appellant al zijn meegenomen. De nieuwe verklaringen vormden onvoldoende grond om een ander standpunt in te nemen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad een dergelijk besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Appellant heeft bij zijn verzoek om herziening aangevoerd dat hij, toen hij woonde aan de Coenboulevard in Soerabaja tijdens de Bersiap-periode, hevige beschietingen en gevechten heeft meegemaakt, waardoor het huis beschadigd is geraakt en er lijken in de voortuin en in de straat voor het huis lagen. De angst om geraakt te worden was groot en appellant zocht dekking in de goedang aan de achterzijde van het huis. Ook werd appellant met beschietingen geconfronteerd als hij met een jeep naar school werd gebracht.
2.3.
Verweerder heeft hierin onvoldoende aanleiding gezien om de eerdere afwijzing te herzien, omdat geen bevestiging is verkregen van directe betrokkenheid van appellant bij beschietingen en gevechten tijdens de slag om Soerabaja tijdens de Bersiap-periode, meer in het bijzonder rond de Coenboulevard. Dit standpunt is in rechte houdbaar. Uit de verklaringen van appellant zelf en zijn zusters blijkt dat sprake was van een zeer bedreigende situatie, maar niet dat appellant direct betrokken is geweest bij beschietingen. Appellant heeft zelf ook aangegeven dat hij schuilde tijdens beschietingen in de goedang achter het huis, waar hij toen ook woonde. Zijn zusters verbleven in het huis. Van de beschietingen tijdens vervoer naar school is geen bevestiging gekregen.
2.4.
Het beroep moet dus ongegrond verklaard worden. Het is duidelijk dat appellant tijdens en vooral ook na de oorlogsjaren onder moeilijke omstandigheden heeft moeten leven. De Wubo heeft echter een beperkte strekking, in die zin dat sprake moet zijn geweest van in die wet specifiek beschreven oorlogservaringen. Aan die wettelijke eis kan niet worden voorbijgegaan. Aan de beoordeling van de medische klachten van appellant als gevolg van zijn oorlogservaringen wordt dus niet toegekomen.
3.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD