ECLI:NL:CRVB:2014:1597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
12-3278 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en prognose van verbetering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de weigering van een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) uitkering aan een ex-werkneemster die als machine-operator werkzaam was. De ex-werkneemster was sinds 2 februari 2009 arbeidsongeschikt door gewrichtsklachten en had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, en dat er een kans op verbetering van de gezondheidssituatie bestond. Dit oordeel werd ondersteund door de informatie van de behandelend artsen, die aangaven dat de ex-werkneemster een behandeltraject volgde en dat de reumatoïde artritis goed te behandelen was.

Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat de ex-werkneemster recht had op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering, omdat de kans op herstel gering zou zijn. De bezwaarverzekeringsarts bevestigde echter de prognose van de verzekeringsarts en oordeelde dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat de ex-werkneemster duurzaam volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de beschikbare medische informatie op een zorgvuldige manier had betrokken in de besluitvorming, maar dat het Uwv de informatie van de reumatoloog had moeten afwachten.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de resultaten van het onderzoek van de verzekeringsartsen, in combinatie met de informatie over de behandelingen van de ex-werkneemster, een toereikende grondslag vormden voor de prognose van mogelijke verbetering. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe informatie was ingebracht die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er waren geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

12/3278 WIA
Datum uitspraak: 9 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
20 april 2012, 11/3049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] gevestigd te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
aan het geding heeft als partij tevens deelgenomen [naam ex-werkneemster]
(ex-werkneemster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G.M. Michels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft de ex-werkneemster, schriftelijk doen weten als partij aan het geding in hoger beroep te willen deelnemen en daarbij de Raad toestemming gegeven haar medische gegevens aan appellante ter kennis te brengen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkneemster heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te geven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014
.Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P Veldman. Ex-werkneemster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Ex-werkneemster was werkzaam bij appellante als machine-operator. Op 2 februari 2009 is ex-werkneemster uitgevallen voor haar werk wegens gewrichtsklachten. De
ex-werkneemster heeft een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2. Bij besluit van 27 januari 2011 is vastgesteld dat voor de ex-werkneemster in aansluiting op de wettelijke wachtperiode van 104 weken op grond van de Wet WIA met ingang van
31 januari 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.3. Uit de aan dat besluit ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts komt naar voren dat ex-werkneemster aan een chronische gewrichtsaandoening lijdt, zij gestart is met medicatie, waarmee de actieve ontstekingsverschijnselen aan de gewrichten afnamen, maar de pijnklachten aanwezig blijven. Voorts komt naar voren dat ex-werkneemster gaat starten met een traject in een reumacentrum waarbij zij fysiotherapie, ergotherapie en begeleiding van een psycholoog krijgt. De verzekeringsarts acht ex-werkneemster op grond van het ziektebeeld aangewezen op werk waarbij de gewrichten en de rug niet te zwaar belast mogen worden en dat energetisch niet te zwaar is. Naar aanleiding van de ontvangen informatie van de behandelend reumatoloog, die heeft verklaard dat er op dit moment geen sprake is van actieve artritis, maar wel van pijn en dat de reumatoïde artritis niet te genezen is maar wel goed te behandelen, heeft de verzekeringsarts alsnog een (tijdelijke) urenbeperking aangenomen. Voorts spreekt hij de verwachting uit dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden van de ex-werkneemster op korte termijn niet wezenlijk zullen veranderen.
2.1. Appellante heeft in bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2011 - kort gezegd - naar voren gebracht dat ex-werkneemster, in plaats van een WGA-uitkering, in aanmerking dient te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Met een beroep op informatie uit de behandelend sector is aangevoerd dat de beperkingen van ex-werkneemster zodanig ernstig zijn en de kans op herstel zodanig gering, dat zij op louter medische gronden als duurzaam volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en gegevens opgevraagd bij de huisarts en de reumatoloog. Uit zijn rapport blijkt dat hij zich mede op basis van de via de huisarts verkregen informatie van de reumatoloog van eind 2010 en begin 2011 heeft kunnen verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts dat geen sprake is van medische redenen om duurzame beperkingen aan te nemen. Hij overweegt dat uit de medische gegevens blijkt dat de feitelijke behandeling, die ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts nog moest beginnen, relatief snel tot vermindering van artritis heeft geleid, de multidisciplinaire behandeling naar tevredenheid verlopen is en dat behandeling dus tot verbetering heeft geleid. Het feit dat men destijds nog bezig was met het zoeken naar de juiste medicatie alsook met aanvullende behandeling, was terecht een reden om nog niet uit te gaan van een medisch “verloren zaak”. Volgens de bezwaarverzekeringsarts was er bij de inschatting van de verzekeringsarts een meer dan geringe kans op verbetering door nog in te stellen behandeling. De voorgestelde behandeling had immers tot doel een verbetering te bewerkstelligen.
2.3. Bij besluit van 18 juli 2011 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2.4. Bij brief van 22 augustus 2011 heeft het Uwv aan appellante en de ex-werkneemster medegedeeld dat de op 12 augustus 2011 ontvangen informatie van de reumatoloog de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding heeft gegeven om van zijn standpunt af te wijken en dat het bestreden besluit derhalve gehandhaafd blijft.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen de onzorgvuldige totstandkoming van het bestreden besluit en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.
3.2. De rechtbank heeft - kort samengevat - overwogen dat zorgvuldige besluitvorming in de gegeven omstandigheden met zich brengt dat het Uwv de bij de reumatoloog opgevraagde informatie had moeten afwachten en in de besluitvorming had moeten betrekken. De rechtbank heeft evenwel vastgesteld dat het Uwv de beschikbare medische informatie op kenbare en inzichtelijke wijze in de beoordeling heeft betrokken. Gelet op de inhoud van die informatie volgt zij de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat bij de inschatting door de primaire verzekeringsarts er een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van de ex-werknemer bestond door nog in te stellen behandeling. De rechtbank heeft bij haar oordeel de omstandigheid betrokken dat appellante geen informatie heeft overgelegd die tot andere inzichten kan leiden.
4.
Het hoger beroep van appellante richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat de gevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, dient in hoger beroep de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht het standpunt van appellant heeft verworpen dat de arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat zij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
5.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.3.
Bij hun inschatting van de kans op herstel van ex-werkneemster in het eerste jaar en daarna, zijn de verzekeringsartsen uitgegaan van het bestaan van reumatoïde artritis sinds 2008, met een periode van ernstige klachten waarbij zij op medicatie werd ingesteld, waardoor de actieve ontstekingsverschijnselen afnamen. Mede op grond van het gegeven dat ex-werkneemster in november 2010 gaat starten met een traject in een reumacentrum waarbij zij fysiotherapie, ergotherapie en begeleiding van een psycholoog krijgt, terwijl de behandelend reumatoloog meldt dat de reumatoïde artritis niet te genezen maar wel goed te behandelen is en er bovendien al langere tijd geen sprake meer is van actieve ontstekingsverschijnselen, is de verwachting van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden kunnen verbeteren en toenemen. De betrokken verzekeringsartsen hadden bij hun beoordeling de beschikking over diverse gegevens van de behandelend artsen van ex-werkneemster, zoals uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt. Ook de in bezwaar ontvangen medische informatie laat een beeld zien van een periode van behandeling van ex-werkneemster. De behandelend reumatoloog maakt in zijn informatie aan de huisarts van 28 december 2010 melding van de reumatoïde artritis, waarvoor ex-werkneemster in de afgelopen periode een multidisciplinair behandelprogramma volgde dat naar tevredenheid werd doorlopen en afgesloten. De fysiotherapie wordt gecontinueerd. De informatie die de bezwaarverzekeringsarts van de reumatoloog ontving nadat het bestreden besluit was genomen vermeldt dat ex-werkneemster op datum in geding veel pijn had en gestart is met alpha-blokkade, de ingezette behandeling medicamenteus is en dat haar geadviseerd is in beweging te blijven, overbelasting te vermijden en voldoende rust te nemen. Informatie, die de prognose van de verzekeringsartsen dat verbetering op termijn is te verwachten, teniet doet, is daarin echter niet te lezen. In (hoger) beroep is door appellante geen informatie ingebracht die een nieuw licht werpt op de gezondheidssituatie van ex-werkneemster ten tijde hier van belang.
5.4.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de resultaten van het onderzoek van de verzekeringsartsen, in combinatie met de in 1.3 en 2.2 genoemde informatie omtrent de door ex-werkneemster te ondergane behandelingen, een toereikende grondslag vormen voor de door de verzekeringsartsen uitgesproken prognose van mogelijke verbetering van de gezondheidssituatie en - in het bijzonder - de functionele mogelijkheden van
ex-werkneemster.
5.5.
Uit het onder 5.1 tot en met 5.4 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.
Er zijn geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker

RB