ECLI:NL:CRVB:2014:1651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
12-6133 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsverlening met terugwerkende kracht wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellante had tot 3 januari 2011 een uitkering ontvangen op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, maar deze was beëindigd omdat zij beschikte over vermogen boven de geldende grens. Op 1 oktober 2011 heeft appellante bij het college van burgemeester en wethouders van De Marne een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), met verzoek om toekenning met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2011. Het college heeft echter bij besluit van 1 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 april 2012, de bijstandsverlening met terugwerkende kracht geweigerd, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college haar niet op de hoogte heeft gesteld van de datum waarop zij weer recht op bijstand zou kunnen maken na intering van haar vermogen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen rechtsregel bestaat die het bijstandsverlenend orgaan verplicht om deze informatie te verstrekken. Bovendien heeft de Raad vastgesteld dat appellante voldoende geïnformeerd was over haar rechten, onder andere door middel van een brochure en informatie op de website van de gemeente.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

12/6133 WWB
Datum uitspraak: 13 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
28 september 2012, 12/506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van De Marne (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft tot 3 januari 2011 een uitkering ontvangen op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen. De uitkering is beëindigd omdat appellante beschikte over vermogen boven de voor haar geldende grens van het vrij te laten vermogen.
1.2.
Appellante heeft zich op 1 oktober 2011 bij het college gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft hierbij verzocht om toekenning van bijstand met ingang van 1 maart 2011.
1.3.
Bij besluit van 1 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 april 2012 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante met ingang van 1 oktober 2011 bijstand toegekend. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de regel dat in beginsel geen bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 21 maart 2006,
ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het college haar ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van de datum waarop zij, na intering van haar vermogen, weer aanspraak zou kunnen maken op bijstand. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8657), verplicht geen rechtsregel een bijstandsverlenend orgaan om bij beëindiging of intrekking van bijstand op de grond dat de betrokkene een vermogen heeft dat hoger is dan de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen, mee te delen op welk tijdstip die betrokkene door verantwoorde intering op dat vermogen weer in de situatie zal verkeren dat recht op bijstand bestaat. Immers, door vele omstandigheden en ontwikkelingen die zich voor kunnen doen na een dergelijk besluit, waar dat orgaan geen zicht op heeft, kan de termijn waarbinnen van een verantwoorde intering op dat vermogen sprake is, korter of langer worden.
4.3.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat het college haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de interingsnorm. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gedingstukken is gebleken dat appellante in mei 2010 bij haar toenmalige aanvraag om bijstand een brochure heeft gekregen, waarin de interingsnorm aan de orde komt en dat op de internetsite van de gemeente [woonplaats] informatie en rekenvoorbeelden met betrekking tot de interingsnorm beschikbaar zijn. Als de aanwezige informatie voor appellante onduidelijk was, had het op haar weg gelegen om nadere informatie daarover in te winnen bij het college.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) S.K. Dekker

IJ