ECLI:NL:CRVB:2014:17
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bruto-terugvordering bijstand wegens hogere inkomsten uit andere uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) sinds 20 november 2008. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 18 augustus 2011 besloten om de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011 terug te vorderen, omdat de appellant vanaf 1 april 2011 hogere inkomsten uit een andere uitkering ontving dan het college met zijn bijstand verrekende. Dit leidde tot een terugvordering van € 2.077,61. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, omdat hij in een behoeftige situatie verkeert door onvoldoende loon van zijn werkgever. De Raad overweegt dat de omstandigheden van de appellant voorafgaand aan de terugvordering geen dringende reden vormen om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen op basis van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het college ook in het tweede bestreden besluit terecht heeft besloten tot terugvordering van loonbelasting en premies, omdat de appellant niet kan worden vrijgesteld van de verplichting om de vordering te voldoen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank.