ECLI:NL:CRVB:2014:1701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13-2776 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsuitkering wegens overschrijding van de toegestane verblijfsduur buiten Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering van appellant en zijn echtgenote, die langer dan de toegestane vier weken buiten Nederland verbleven. Appellant had op 26 juni 2012 een vakantieformulier ingediend, waarin hij aangaf van 9 juli tot en met 19 augustus 2012 op vakantie te gaan. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg beëindigde de bijstand per 7 augustus 2012, omdat de appellanten de maximale verblijfsduur overschreden. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van deze overschrijding en deed een beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, met uitzondering van een deel dat niet-ontvankelijk werd verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de consequenties van het overschrijden van de termijn van vier weken. De Raad stelde vast dat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door de gemeente Tilburg die appellant de verwachting gaven dat zijn bijstand niet beëindigd zou worden. De wijziging in het beleid van het college was voldoende gecommuniceerd via het vakantieformulier, en appellant had de mogelijkheid om nadere informatie te vragen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met A.C. Oomkens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.

Uitspraak

13/2776 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 april 2013, 12/6604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Lessy hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 april 2014, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lessy en M. Cordess, tolk in de Turkse taal. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden
1.1.
Appellant en zijn echtgenote [naam echtgenote] (partner) ontvangen bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Appellant heeft op 26 juni 2012 een zogenoemd vakantieformulier ingeleverd waarop hij heeft vermeld dat hij en zijn partner van 9 juli 2012 tot en met 19 augustus 2012 op vakantie gaan naar het buitenland.
1.3.
Bij besluit van 3 augustus 2012 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellant en zijn partner met ingang van 7 augustus 2012 beëindigd omdat zij langer dan toegestaan buiten Nederland hebben verbleven.
1.4.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (besluit 2) heeft het college vastgesteld dat appellant en zijn partner na de beëindiging van de bijstand nog recht hebben op vakantietoeslag en een bedrag van € 63,83 betaalbaar gesteld.
1.5.
Bij besluit van 8 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen besluit 2 is niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant geen bezwaargronden tegen besluit 2 heeft ingediend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover het beroep is gericht tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is van oordeel dat appellant geen procesbelang bij een oordeel over dat beroep heeft. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat ter zitting is besproken, is uitsluitend nog in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de bijstand van appellant op goede gronden heeft beëindigd.
4.2.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB heeft geen recht op bijstand degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
4.2.
Het college voerde in het verleden het beleid dat de bijstand niet werd beëindigd als de betrokkene langer dan vier weken op vakantie naar het buitenland ging, maar dat deze na vier weken niet meer werd uitbetaald. Na terugkomst diende de betrokkene zich te melden, waarna de uitbetaling werd hervat. Omdat in de praktijk bleek dat betrokkenen zich regelmatig na terugkomst niet meldden, heeft het college het beleid aangepast conform de wettelijke regelgeving en gaat het bij een vakantie naar het buitenland waarvan de duur langer is dan vier weken, over tot beëindiging van de bijstand. In verband met deze beleidswijziging is de toelichting bij het vakantieformulier waarmee de betrokkene zijn vakantie doorgeeft, gewijzigd. Daarop staat uitdrukkelijk vermeld dat de betrokkene bij te late terugkomst van vakantie opnieuw bijstand moet aanvragen en dat deze ingaat op de datum van de nieuwe aanvraag.
4.3.
Vaststaat dat appellant en zijn partner langer dan de toegestane periode van vier weken buiten Nederland verblijf hebben gehouden. Partijen verschillen van mening over de vraag of het college om die reden tot beëindiging van de bijstand mocht overgaan. In dat kader heeft appellant een beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel gedaan.
4.4.
Niet is gebleken dat door een daartoe bevoegde medewerker van de gemeente Tilburg uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij appellant de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt dat de bijstand niet zou worden beëindigd na van een vakantie van meer dan vier weken buiten Nederland en dat hij na terugkomst van vakantie zich slechts hoefde te melden bij de gemeente om de bijstand opnieuw uitgekeerd te krijgen. De enkele omstandigheid dat het college jarenlang dezelfde werkwijze heeft gehanteerd en appellant daar aan gewend was geraakt, brengt niet mee dat het college zijn in het verleden gehanteerde werkwijze niet mag wijzigen. Met de gewijzigde toelichting bij het vakantieformulier heeft het college voldoende duidelijke informatie over de veranderde werkwijze verschaft. Appellant had redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van de consequenties van de overschrijding van de termijn van vier weken voor zijn bijstandsuitkering. Voor zover de informatie hem niet duidelijk was had het op zijn weg gelegen om nadere informatie te vragen. Bovendien was hij bij terugkomst in Nederland op de hoogte van besluit 1. Toen hij zich op 13 augustus 2012 meldde bij de gemeente had hij opnieuw bijstand kunnen aanvragen. Appellant heeft dat niet gedaan. Het beroep op het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel slaagt niet.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

HD