ECLI:NL:CRVB:2014:1705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van bijstandsverlening en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 16 mei 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had te maken met een herziening van zijn bijstandsverlening. Dit volgde na het constateren van meerdere kasstortingen op zijn bankrekening, wat leidde tot een onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland. Het college concludeerde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van deze kasstortingen, die als inkomen werden aangemerkt en in mindering werden gebracht op de bijstand.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte de appellant de rechtmatigheid van de beslissing van het college, met argumenten dat de kasstortingen betrekking zouden hebben op middelen waarover hij al de beschikking had. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de kasstortingen afkomstig waren van eigen middelen. De herkomst van de kasstortingen bleef onduidelijk, en de appellant had wisselende verklaringen gegeven over de oorsprong van deze bedragen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kasstortingen terecht als inkomen waren aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.