ECLI:NL:CRVB:2014:1706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om kwijtschelding van vordering op grond van de Wet Werk en Bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een verzoek van appellanten om kwijtschelding van een restantvordering die voortvloeit uit een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Het college had in 2005 de bijstand van appellanten over een bepaalde periode ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellant verzocht in 2011 om kwijtschelding van het restant van de vordering, maar dit verzoek werd afgewezen omdat appellanten geen gebruik hadden gemaakt van een afkoopvoorstel dat was gedaan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
De rechtbank had het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellanten gingen in hoger beroep. In hoger beroep werd aangevoerd dat de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding de plannen van appellant om een nieuw bedrijf te starten in de verslavingszorg in de weg staat. De Raad overwoog dat de door appellanten aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat deze dwingen tot afwijking van de beleidsregel die het college had vastgesteld. De Raad bevestigde dat de beleidsregel binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft en dat de persoonlijke omstandigheden van appellanten niet voldoende zijn om van deze regel af te wijken.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep geen doel treft en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en F. Hoogendijk en G.M.G. Hink als leden, in aanwezigheid van griffier O.P.L. Hovens.