ECLI:NL:CRVB:2014:1729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
12-3590 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA aan een werknemer die zich op 7 april 2009 ziek meldde met ernstige rugklachten. De werknemer onderging een operatie waarbij zijn rug werd vastgezet en diende op 6 januari 2011 een aanvraag in voor een uitkering. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar de appellante, de werkgever, was van mening dat de werknemer recht had op een IVA-uitkering omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar in hoger beroep herhaalde de appellante haar gronden.

De Raad oordeelde dat de werknemer, ondanks mogelijke verbeteringen in zijn medische toestand, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad baseerde zich op rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die bevestigden dat de blijvende beperking van de rugbeweeglijkheid leidde tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van de appellante gegrond, waardoor de werknemer met ingang van 5 april 2011 recht had op een IVA-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

12/3590 WIA
Datum uitspraak: 9 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 juni 2012, 12/703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door R.J. Reeser, te Zoetermeer.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een reactie ingediend op een vraagstelling van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. [naam werknemer] (werknemer), woonachtig in Frankrijk, heeft zich op
7 april 2009 ziek gemeld met ernstige rugklachten. Werknemer heeft een operatie ondergaan waarbij zijn rug is vastgezet.
1.2. Werknemer heeft op 6 januari 2011 een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv op basis van eigen onderzoek en medische informatie van de werknemer behandelend chirurg vastgesteld dat werknemer als gevolg van de operatie een anatomische beperking in de rugwervelkolom heeft, die een forse beperking van de beweeglijkheid van de onderrug teweegbrengt. Daarnaast is er sprake van chronische pijnklachten in de benen en reactieve psychische klachten. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van werknemer vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juni 2011. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft op
24 juni 2011 vastgesteld dat voor werknemer geen passende functies zijn te selecteren. Daarbij is de beperking tot maximaal 15º torderen beslissend. Bij besluit van 30 juni 2011 heeft het Uwv werknemer met ingang van 5 april 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op meer dan 80%.
1.3. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat werknemer ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. Onder verwijzing naar een in opdracht van appellante opgemaakt rapport van ‘Ergatis, Arbeid en Gezondheid’ (Ergatis), heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat werknemer wat zijn fysieke aandoening betreft is uitbehandeld. De prognose is dat de klachten en beperkingen in verband met de toestand van zijn rug niet meer zullen afnemen. Er is dan ook sprake van een medische eindsituatie.
1.4. Een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 2 november 2011 te kennen gegeven dat uit de dossiergegevens blijkt dat er bij werknemer sprake is van een stabiel ziektebeeld. Van een spontane verbetering is geen sprake, maar er zijn wel resterende behandelmogelijkheden, niet in medische zin gericht op het ziekteproces, maar wel in functionele zin gericht op het herstel van het functioneren. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts gewezen op multidisciplinaire programma’s gericht op het ontwikkelen van compensatiemogelijkheden, zoals acceptatie en omgaan met de beperkingen, ergonomische adviezen en het aansterken van resterende mogelijkheden. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn de beperkingen die aan de psychische klachten van werknemer zijn gerelateerd niet duurzaam. Er is sprake van een klachtenbeeld met spontane verbetering dat goed reageert op reguliere behandeling die spontaan herstel kan bespoedigen. Ook de aan de rugproblematiek gerelateerde psychische klachten kunnen in het kader van de revalidatieprogramma’s worden behandeld. Onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 8 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de prognose inzake de verbetering van de belastbaarheid ziet op de psychische klachten die werknemer als gevolg van zijn rugproblematiek ondervindt. Deze psychische beperkingen zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts behandelbaar. Het door appellante overgelegde rapport van Ergatis ziet slechts op de lichamelijke beperkingen als gevolg van de rugproblematiek. De psychische beperkingen van werknemer komen daarin niet aan de orde en ook de informatie van de behandelend chirurg van werknemer geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van werknemer als gevolg van zijn psychische problematiek duurzaam zijn te achten.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald.
4.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, ontstaat voor de verzekerde recht op een IVA-uitkering indien hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van deze wet. Ingevolge het tweede lid van laatstgenoemd artikel wordt onder duurzaam verstaan een medische stabiele of verslechterende situatie. Partijen zijn verdeeld over de vraag of in het geval van werknemer aan deze laatste voorwaarde is voldaan.
4.2.
Anders dan het Uwv lijkt te stellen, betekent niet elke in het verschiet liggende mogelijkheid tot verbetering van de medische toestand van een verzekerde dat daarmee aan die voorwaarde is voldaan. Bij de vraag of de bij werknemer vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, zijn slechts verbeteringen van de belastbaarheid van werknemer die van invloed zijn op zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid relevant.
4.3.
Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 augustus 2013 overgelegd, waarin wordt bevestigd dat de rugoperatie van werknemer heeft geleid tot blijvend beperkte rugbeweeglijkheid en dat de lichamelijke beperkingen die direct gerelateerd zijn aan de rugbeweeglijkheid duurzaam zijn. Gelet op deze stellingname stelt de Raad op grond van het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 juni 2011vast dat, wat er ook verder zij van een eventuele verbetering van de overige lichamelijke en psychische beperkingen van werknemer, reeds de blijvende beperking van de rugbeweeglijkheid tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van werknemer leidt, omdat er voor werknemer geen passend werk is waarin niet meer dan 15º getordeerd behoeft te worden.
4.4.
Op grond van hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Het beroep van appellante is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De Raad ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 30 juni 2011 te herroepen en te bepalen dat werknemer met ingang van 5 april 2011 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.
4.5.
Het Uwv dient het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 156,- te vergoeden. Ten slotte zal de Raad het Uwv veroordelen in de kosten die appellante in verband met de kosten in beroep en hoger beroep, ten bedrage van in totaal € 1461,-, heeft moeten maken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 8 november 2011 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 8 november 2011;
  • herroept het besluit van 30 juni 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit besluit;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1461,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.M. Spaans

RB