ECLI:NL:CRVB:2014:1737
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van AWBZ-zorg
Op 20 mei 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster tegen het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin haar bezwaar tegen de beëindiging van haar AWBZ-indicatie ongegrond was verklaard. De indicatie was door CIZ op 21 augustus 2013 vastgesteld voor de functie van persoonlijke verzorging, maar werd per 20 december 2013 beëindigd op basis van een medisch advies dat een discrepantie aangaf tussen de objectief vast te stellen aandoeningen en de door verzoekster aangegeven functionele beperkingen.
In de procedure voor de voorlopige voorziening stelde verzoekster dat zij een spoedeisend belang had bij het verkrijgen van persoonlijke verzorging, omdat zij afhankelijk was van hulp van anderen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De ernst en objectiveerbaarheid van verzoeksters aandoeningen dienden in de bodemprocedure beoordeeld te worden, en er ontbraken concrete medische gegevens die het acute karakter van verzoeksters situatie konden onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en deed uitspraak buiten zitting.
De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het toekennen van proceskosten of griffierecht, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.