ECLI:NL:CRVB:2014:1748
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstandsuitkering wegens niet meewerken aan arbeidsinschakeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de verlaging van zijn bijstandsuitkering met 100% werd bevestigd. Appellant ontving sinds 3 november 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de bijstand van appellant verlaagd omdat hij niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd, maar het college herstelde dit door een maatregel van 30% op te leggen. Appellant stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn kant van het verhaal te doen en dat er dringende redenen waren om van de maatregel af te zien.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant op de oproep om te verschijnen voor een gesprek over zijn arbeidsmogelijkheden niet was verschenen. Het college had in redelijkheid kunnen besluiten om de maatregel op te leggen, gezien de recidive binnen een jaar. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien, aangezien appellant zijn standpunt hierover niet had onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met M. Sahin als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.