ECLI:NL:CRVB:2014:1762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
12-2245 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op een ZW-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zich opnieuw ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde echter de ZW-uitkering op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waaruit bleek dat er geen medisch objectiveerbare oorzaken waren voor de door appellant geclaimde klachten. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van beroep op juiste wijze had besproken en dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum. Appellant had betoogd dat het medische onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was, vooral na een overval in 2010, maar de Raad vond dat er geen bewijs was dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld. De Raad concludeerde dat appellant geen nadere medische informatie had ingediend die zijn claims kon onderbouwen, en dat het Uwv de klachten van appellant serieus had genomen.

De uitspraak bevestigde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de Centrale Raad van Beroep handhaafde de beslissing van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier D. Heeremans, en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2014.

Uitspraak

12/2245 ZW
Datum uitspraak: 21 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 maart 2012, 11/5150 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.J. van Kerkhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Met ingang van 17 december 2008 heeft het Uwv het recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant beëindigd omdat hij geschikt werd geacht passende arbeid te verrichten. Hij werd onder andere geschikt geacht voor de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie. Op 19 april 2010 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, opnieuw ziek gemeld en heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv.
1.2. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 26 april 2011 naar de door appellant geclaimde lichamelijke en psychische klachten, geen medisch objectiveerbare oorzaak gevonden op grond waarvan meer beperkingen kunnen worden vastgesteld dan zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die ten grondslag ligt aan de
WAO-beoordeling. Volgens het Uwv kan appellant in ieder geval (weer) geschikt worden geacht voor de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie. Bij besluit van
20 mei 2011 heeft het Uwv besloten dat appellant met ingang van 19 mei 2011 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.3. Bij besluit van 24 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 mei 2011 ongegrond verklaard. Aan deze besluitvorming ligt het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 22 augustus 2011 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten dan wel om de conclusies onjuist te achten. In de FML zijn verdergaande beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, waardoor voldoende rekening is gehouden met de psychische klachten. Dat de hartklachten op de datum in geding reeds aanwezig waren heeft appellant niet met (medische) stukken onderbouwd.
3.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank het medische onderzoek van het Uwv ten onrechte zorgvuldig en volledig heeft geacht. De psychische klachten zijn toegenomen nadat appellant op 7 juni 2010 slachtoffer was van een overval. Naar alle waarschijnlijkheid zal een Posttraumatische stressstoornis (PTSS) worden gediagnosticeerd.
De bevindingen van de onderzoekend psychiater zullen nog worden ingediend. Daarnaast heeft volgens appellant de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende onderzoek gedaan naar de op de datum in geding al aanwezige hartklachten.
4.
Het Uwv heeft volstaan te verwijzen naar eerder ingediende stukken.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en beoordeeld. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De beoordeling van de rechtbank worden onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
5.2.
Appellant heeft zich na de datum in geding aangemeld voor een behandeling van de door hem geclaimde klachten als gevolg van een PTSS. Uit het advies van PsyQ na een intakegesprek op 18 juli 2011 blijkt dat de hulpvraag vooral ligt op het gebied van praktische hulp in het dagelijkse leven en niet zozeer op het gebied van traumaverwerking. Appellant heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt dat er een nadere diagnose is gesteld of dat er een behandeling voor zijn klachten is geïndiceerd. De door appellant toegezegde medische informatie is uitgebleven. Ook ten aanzien van de hartklachten heeft appellant geen nadere medische informatie ingediend waaruit blijkt dat er op de datum in geding reeds sprake was van hartklachten. Anders dan appellant heeft betoogd, blijkt uit de stukken niet dat het Uwv een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht, noch dat het Uwv de klachten van appellant niet serieus heeft genomen.
5.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D. Heeremans
JvC