ECLI:NL:CRVB:2014:178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-142 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Wet WIA wegens niet volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een werkneemster die een uitkering op grond van de Wet WIA had aangevraagd. De aanvraag was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat de werkneemster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. De werkneemster, die lijdt aan een ernstige luchtwegobstructie, was sinds januari 2010 uitgevallen door benauwdheidsklachten en had in 2011 een aanvraag ingediend voor een verkorte wachttijd voor de WIA-uitkering. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot een rechtszaak. De rechtbank Den Bosch had de afwijzing van het Uwv bevestigd, waarop de werkneemster in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 22 november 2013 werd de werkneemster vertegenwoordigd door haar advocaat en een arts-gemachtigde. De rechtbank had overwogen dat de werkneemster, ondanks haar aandoening, de mogelijkheid had om te stoppen met roken en dat dit mogelijk een positieve invloed op haar gezondheid zou kunnen hebben. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat er geen objectieve onmogelijkheid was om te stoppen met roken en dat de werkneemster niet als duurzaam arbeidsongeschikt kon worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de beoordeling van het Uwv correct was en dat er geen grond was om aan te nemen dat de werkneemster geen kans op herstel had.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling in het kader van de WIA en de voorwaarden voor het verkrijgen van een verkorte wachttijd. De Raad concludeerde dat de werkneemster niet voldeed aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, en bevestigde de beslissing van de rechtbank en het Uwv.

Uitspraak

12/142 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van
18 november 2011, 11/1955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 januari 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn de gronden van het hoger beroep aangevuld en zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Voor appellante zijn verschenen mr. Van Zijl en arts-gemachtigde J.M.W.N. Derks. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeiden.

OVERWEGINGEN

1.1. [naam werkneemster] (werkneemster) is laatstelijk als medewerkster Welzijn in dienst geweest bij appellante. Op 13 januari 2010 is zij uitgevallen wegens benauwdheidsklachten. Met een op
25 januari 2011 ondertekend formulier heeft werkneemster verzocht om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met een verkorte wachttijd, als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA.
1.2. Bij besluit van 18 februari 2011 heeft het Uwv de aanvraag van werkneemster afgewezen, onder overweging dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 13 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 18 februari 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder overweging dat de bezwaarverzekeringsarts de beoordeling en de daarop gebaseerde conclusie van de verzekeringsarts heeft onderschreven.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat werkneemster lijdt aan een ernstige luchtwegobstructie. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet de vraag aan de orde is of werkneemster in staat is om te stoppen met roken, maar tevens dat, indien het een gunstig effect heeft op zijn of haar gezondheidstoestand - zodanig dat de arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam behoeft te worden aangemerkt - van een verzekerde uit een oogpunt van toepassing van de WIA mag worden verwacht dat hij of zij het roken volledig achterwege laat. Het is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar dat een verzekerde door het roken te continueren zelf zou kunnen bewerkstelligen dat hem of haar (vervroegd) een uitkering wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zou moeten worden verleend. Er is - de Raad begrijpt: voor werkneemster - geen objectieve onmogelijkheid om te stoppen met roken.
2.2. Voorts valt volgens de rechtbank niet uit te sluiten dat het volledig stoppen met roken, naast het voortzetten van conditietraining, een verbetering te zien zou geven in de gezondheidstoestand van werkneemster. Deze conclusie geldt ook indien zou worden geabstraheerd van het algemeen bekende gegeven dat stoppen met roken in het overgrote deel van de gevallen een gunstig effect heeft op de gezondheidstoestand, in welk verband de rechtbank heeft gewezen op de brief van de behandelend longarts A.J. Michels van
26 augustus 2010.
2.3. Anders dan van de zijde van appellante is aangevoerd, vermag de rechtbank niet in te zien dat uit (het door de rechtbank opgenomen citaat uit) de brief van Michels, en/of uit andere medische gegevens, zou voortvloeien dat stoppen met roken voor werkneemster slechts zou kunnen resulteren in een vertraging van de achteruitgang van haar conditie en niet in een (lichte) verbetering daarvan. Hierbij is, aldus de rechtbank, van belang dat Michels de slechts geringe vooruitgang respectievelijk de klinisch niet-relevante toename van het functioneel inspanningsvermogen onmiskenbaar koppelt aan het gegeven dat werkneemster “toch nog opnieuw rookte”. Voor zover er nog twijfel zou bestaan over het de gezondheidstoestand verbeterend (en niet slechts achteruitgang vertragend) effect van stoppen met roken, ziet de rechtbank geen grond om die twijfel in het voordeel van appellante te laten werken.
2.4. De rechtbank heeft geconcludeerd dat in het bestreden besluit terecht is bepaald dat werkneemster ten tijde in dit geding van belang niet als duurzaam arbeidsongeschikt kon worden beschouwd. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank, gegeven het progressieve karakter en de ernst van de aandoening (COPD) waaraan werkneemster lijdt, ten onrechte heeft geoordeeld dat werkneemster, indien zij zou stoppen met roken en zou doorgaan met conditietraining, nog een kans zou hebben op herstel, althans verbetering van de belastbaarheid. Meer dan een vertraging in de achteruitgang valt volgens appellante bij werkneemster niet te bereiken. Dit zou volgens appellante ook blijken uit de informatie van de longartsen Michels en J.P.H.M. Creemers.
3.2. De rechtbank miskent ook het verslavende effect van roken. Roken is een ziekte en geen keuze. De door werkneemster gevolgde conditietraining heeft ook feitelijk niet geleid tot verbetering van haar belastbaarheid. Doel van die training zou volgens Michels ook zijn stabilisatie van de bestaande situatie en niet verbetering van de belastbaarheid van werkneemster.
3.3. Appellante verwijst ter ondersteuning van haar stellingen onder meer op de beantwoording - gedateerd 7 maart 2012 - door longarts Michels en de beantwoording
- gedateerd 1 maart 2012 - door longarts Creemers van de hun door medisch
adviseur/arts-gemachtigde Derks gestelde vragen en het mede naar aanleiding van die beantwoording door Derks opgestelde rapport van 18 juni 2012.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.1. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van die wet een wachttijd van 104 weken.
4.2.2. Op grond van artikel 23, zesde lid, eerste volzin, stelt het Uwv, in afwijking van het eerste lid, een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid. Op grond van de derde volzin wordt het einde van een verkorte wachttijd niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.
4.2.3. Op grond van artikel 4, eerste lid, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.4. Het tweede lid van artikel 4 luidt:
“In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medische stabiele of verslechterende situatie.ˮ
4.2.5. Het uitgangspunt dat slechts in een onomkeerbare situatie sprake kan zijn van een verkorte wachttijd, is tot uitdrukking gebracht door in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA uitdrukkelijk slechts te verwijzen naar het tweede lid van artikel 4 en niet ook naar het derde lid of naar artikel 4, zonder verdere beperking. Dit betekent dat het Uwv in het kader van een aanvraag om een verkorte wachttijd slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan dan ook geen sprake zijn van toekenning van een verkorte wachttijd. De systematiek van de Wet WIA brengt dan tevens mee dat de beoordeling of een verkorte wachttijd aan de orde is, geschiedt op basis van een strikter criterium dan aan de orde is in geval de volledige wachttijd van 104 weken is verstreken.
4.2.6. Met de regeling van de verkorte wachttijd heeft de wetgever het oog gehad op die werknemers van wie het al in eerder stadium dan na twee jaar ziekte duidelijk is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. In dat geval vervalt de ratio van de
re-integratie-inspanningen en de financiële prikkel voor de werkgever. Om in aanmerking te komen voor een verkorte termijn dient volgens de wetgever wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waaronder die dat alleen een eerdere aanvraag kan worden gedaan als sprake is van een stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er geen kans op herstel is. De mogelijkheid bestaat daarom niet voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 034, nr. 3, blz. 59 en blz. 156). Alleen die zieke werknemers die in een evident stabiele situatie verkeren en die volledig arbeidsongeschikt zijn, kunnen in aanmerking komen voor een flexibele keuring
(met een verkorte wachttijd) (Eerste Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 034 en 30 118, C). De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6267.
4.3.1. Het Uwv heeft de aanvraag van werkneemster aan de hand van de juiste maatstaf beoordeeld. In navolging van de rechtbank bestaat geen grond om niet ook de uitkomst van die beoordeling als rechtens juist te aanvaarden.
4.3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat op grond van de beschikbare medische gegevens niet kan worden geoordeeld dat ten aanzien van werkneemster iedere kans op herstel van haar belastbaarheid is uitgesloten. In dit verband is door de rechtbank met juistheid overwogen dat longarts Michels in zijn brief van 26 augustus 2010 de slechts geringe vooruitgang onderscheidenlijk de klinisch niet-relevante toename van het functioneel inspanningsvermogen van werkneemster onmiskenbaar heeft gekoppeld aan het gegeven dat werkneemster toch nog opnieuw rookte.
4.3.3. Dat een (geringe) verbetering niet uitgesloten moet worden geacht, vindt bevestiging in de beantwoording door Michels bij brief van 7 maart 2012 van de hem door Derks gestelde vragen. Michels geeft daarin te kennen dat onder de omstandigheden als hier aan de orde stoppen met roken geringe effecten heeft op de longfunctie. Wel kan het zijn dat de ziektelast wat afneemt, als subjectieve beleving. Bij de laatste controle door Michels heeft werkneemster gemeld dat zij volledig is gestopt met roken. Doel van een longrevalidatieprogramma is volgens Michels het stabiliseren van de huidige situatie en het bewaken van de huidige conditie. De kans dat een grote verbetering optreedt acht Michels gering. Met fysiotherapie is volgens Michels mogelijk wel een geringe verbetering te bereiken, zij het dat hij daaraan toevoegt dat daarvoor een dagelijkse gestructureerde inspanning is vereist, wat in de praktijk vrijwel niet haalbaar is.
4.3.4. In zijn antwoordbrief van 1 maart 2012 stelt longarts Creemers dat stoppen met roken niet ertoe zal leiden dat de gemeten longfunctiewaardes zullen verbeteren, maar tegelijkertijd benadrukt hij het belang van het volledig stoppen met roken. Longrevalidatieprogramma en fysiotherapie zijn volgens Creemers vooral gericht op het verminderen van exacerbaties, het zorgen voor de meest optimale conditie en op spierkracht en conditie. Een optimale conditie vermindert het aantal exacerbaties en vermindert het gevoel van kortademigheid.
4.4. Op grond van het geheel van de beschikbare medische gegevens, waarvan in het bijzonder ook de antwoorden van Michels en Creemers op de aan hen door Derks gestelde vragen, kan niet kan worden geconcludeerd dat iedere verbetering van de functionele belastbaarheid van werkneemster uitgesloten moet worden geacht, zeker indien het roken geheel wordt gestaakt
- wat werkneemster kennelijk ook uiteindelijk is gelukt - en zij deelneemt aan een gericht longrevalidatieprogramma en gerichte fysiotherapie. In die zin kan de conclusie van Derks in het rapport 18 juni 2012, erop neerkomend dat uit de verkregen aanvullende informatie van Michels en Creemers kan worden opgemaakt dat in het geval van werkneemster verbetering van de arbeidsmogelijkheden niet valt te verwachten - opgevat als: dat een dergelijke verbetering uitgesloten moet worden geacht - niet worden gevolgd.
5.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden
bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z.Karekezi
JvC