ECLI:NL:CRVB:2014:1899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
13-6470 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuurlijke en rechterlijke fase

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van Berkel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling van 14 juli 2011. De Raad had eerder op 16 januari 2014 al een uitspraak gedaan, waarbij het onderzoek werd heropend in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De Raad constateerde dat de behandeling van het bezwaar langer had geduurd dan de toegestane termijn van zes maanden. De Staat der Nederlanden erkende dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met meer dan vijf maanden was overschreden en stelde een schadevergoeding van € 500,- voor. De Commissie erkende ook dat de behandeling van het bezwaar langer had geduurd dan de toegestane termijn, maar betwistte een deel van de overschrijding.

De Raad oordeelde dat de overschrijding van de termijn in de bestuurlijke fase ook was vastgesteld en dat verzoekster recht had op een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-, waarbij € 500,- werd toegekend voor de overschrijding in de rechterlijke fase en € 500,- voor de bestuurlijke fase. Daarnaast werden de proceskosten van verzoekster, begroot op € 487,-, voor de helft toegewezen aan zowel de Staat als de Commissie.

De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier P.W.J. Hospel, en werd openbaar uitgesproken op 5 juni 2014.

Uitspraak

13/6470 BESLU, 13/6471 BESLU
Datum uitspraak: 5 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van de commissie van 14 juli 2011, kenmerk 0004551/CAOR. Dit besluit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Bij uitspraak van 16 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:66, heeft de Raad op het beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropend onder de in de aanhef genoemde nummers ter voorbereiding van een nadere uitspraak in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak
,op 10 maart 2014 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De commissie heeft op 25 maart 2014 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Op beide uiteenzettingen is namens verzoekster gereageerd bij brieven van 1 april 2014. Nadien heeft de commissie nog nader gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
In zijn uitspraak van 16 januari 2014 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de ontvangst door de commissie van het bezwaarschrift op 2 december 2010 tot aan de bedoelde uitspraak drie jaar en ruim een maand zijn verstreken. Dat is meer dan de twee en een half jaar die in beginsel geldt voor een procedure in twee instanties. Verder is vastgesteld dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden.
2.
Namens de Staat is erkend dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met ruim vijf maanden is overschreden en dat verzoekster in verband daarmee een vergoeding van € 500,- toekomt.
3.
De commissie onderschrijft dat de behandeling van het bezwaar langer heeft geduurd dan de toegestane behandelingsduur van een half jaar. Zij is echter van oordeel dat een periode van 28 dagen niet aan haar kan worden toegerekend omdat de beslistermijn met die periode opgeschort is geweest in verband met het indienen van de motivering van het bezwaar.
4.
Namens verzoekster is aangevoerd dat verzoekster zich niet kan vinden in het verkorten van de aan de commissie toe te schrijven overschrijding van de behandeltermijn. In dat verband is verwezen naar een uitspraak van de Raad van 6 maart 2014. Wat betreft de rechterlijke fase kan verzoekster zich met de door de Staat vastgestelde vergoeding verenigen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Niet wordt betwist dat de behandeling van het bezwaar langer heeft geduurd dan het half jaar dat in het kader van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM gerechtvaardigd is. Daargelaten dat naar inmiddels volgens vaste rechtspraak (CRvB 6 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:745) een opschorting van een beslistermijn vanwege het ontbreken van een motivering van het bezwaar niet per definitie leidt tot het verlengen van de behandelingsduur, heeft in dit geval het in mindering brengen van de periode van opschorting geen invloed op de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan het bestreden besluit zijn ruim zeven maanden verstreken. Dat brengt mee dat ook na aftrek van de door de commissie genoemde periode sprake is van een, zij het geringe, overschrijding van de toegestane behandelingsduur.
5.2.
Uit 5.1 volgt dat het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de termijn in de bestuurlijke fase wordt toegewezen. Zoals aangegeven onder 1 heeft de procedure in totaal drie jaar en ruim een maand geduurd. Dat leidt bij een vergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan tot een maximale vergoeding van € 1.000,-.
5.3.
Als compensatie voor het overschrijden van de rechterlijke fase komt aan verzoekster een bedrag toe van € 500,-, te betalen door de Staat. Aan de bestuurlijke fase moet eveneens
€ 500,- worden toegerekend. De Raad zal de commissie tot vergoeding van dit bedrag veroordelen.
6.
De Raad ziet tot slot aanleiding om de Staat en de commissie te veroordelen in de proceskosten van verzoekster in deze procedure. De kosten worden begroot op € 487,- voor verleende rechtsbijstand, door de Staat en de commissie elk voor de helft te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan
verzoekster van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de commissie tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van schade tot
een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) in de
proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 243,50;
- veroordeelt de commissie in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 243,50.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel

HD