ECLI:NL:CRVB:2014:1935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
12-5294 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invordering van eigen bijdrage AWBZ door CAK

In deze zaak gaat het om de invordering van de eigen bijdrage voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De appellanten, de erven van [betrokkene], hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het beroep tegen het besluit van CAK ongegrond werd verklaard. CAK had besloten om een deel van de eigen bijdrage kwijt te schelden, maar de appellanten zijn van mening dat de invordering onterecht is. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat CAK op basis van een belangenafweging heeft geconcludeerd dat het onbillijk en onevenredig zwaar zou zijn om de volledige eigen bijdrage te vorderen. De kwijtschelding is gebaseerd op interne richtlijnen van CAK, die consistent zijn toegepast. De Raad overweegt dat de appellanten, ondanks hun keuze om van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap af te zien, op de hoogte waren van de invordering en dat zij rekening hadden moeten houden met de mogelijkheid van herziening van de eigen bijdrage. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

12/5294 AWBZ
Datum uitspraak: 11 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
30 augustus 2012, 11/1294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] te [woonplaats] (appellanten)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft [appellant 1] hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellanten heeft [appellant 1] aanvullende gronden ingediend. Daarna heeft CAK een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Namens appellanten is
[appellant 1] verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
S.E. van Staalduine-Pronk.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
[betrokkene] ([betrokkene]) verbleef sinds 19 juli 2007 in de zorginstelling Den Koogh te Den Helder op grond van een indicatie voor kortdurend verblijf ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voor de kosten die samenhangen met zijn zorg met verblijf was [betrokkene] op grond van de AWBZ maandelijks een eigen bijdrage verschuldigd. Met ingang van 2 maart 2008 verbleef [betrokkene] in Den Koogh op grond van een indicatie voor langdurige zorg.
1.2.
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft CAK de lage eigen bijdrage met ingang van
1 januari 2009 vastgesteld op € 618,88 per maand. Bij besluit van 21 januari 2010 heeft CAK de lage eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2010 vastgesteld op € 628,80 per maand.
1.3.
Nadat CAK op 14 september 2010 bekend is geraakt met de sinds 2 maart 2008 gewijzigde indicatie, heeft CAK bij besluiten van 8 oktober 2010 alsnog de hoge eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2009 en 1 januari 2010 vastgesteld op respectievelijk
€ 1.691,51 en € 1.915,07 per maand. Bij factuur van 12 november 2010 heeft CAK de over de maanden januari 2009 tot en met november 2010 verschuldigde hoge eigen bijdrage tot een bedrag van € 27.787,88 bij [betrokkene] in rekening gebracht.
1.4.1.
Bij besluit van 13 april 2011 (bestreden besluit) heeft CAK, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen de factuur van 12 november 2010 deels gegrond verklaard en de factuur tot een bedrag van € 7.000,66 kwijtgescholden, zodat een bedrag van € 20.787,22 resteert. CAK heeft de factuur als een invorderingsbesluit aangemerkt en overwogen dat het belang dat wordt gediend met het invorderen van de eigen bijdrage, te weten het algemeen belang, moet worden afgewogen tegen het belang van [betrokkene].
1.4.2.
Ten aanzien van de invordering van de eigen bijdrage heeft CAK in het bestreden besluit, samengevat, de volgende belangenafweging gemaakt. Allereerst geldt dat een bedrag dat door een vaststelling is verschuldigd, in beginsel geheel wordt ingevorderd. Voorts is CAK van mening dat [betrokkene] of zijn zaakwaarnemer door brochures, internet of via de betrokken instanties had kunnen weten dat de gewijzigde indicatie gevolgen zou hebben voor de hoogte van de eigen bijdrage. CAK heeft verder overwogen dat het niet aan [betrokkene] te wijten is dat CAK de eigen bijdrage laat heeft herzien. [betrokkene] heeft CAK immers nooit verkeerde informatie verstrekt. CAK heeft er rekening mee gehouden dat [betrokkene] heeft te kennen gegeven dat hij het vrij besteedbare inkomen al aan andere zaken heeft uitgegeven en hij deze uitgaven niet kan terugdraaien. Tevens heeft CAK meegenomen dat [betrokkene] heeft te kennen gegeven niet over spaargeld te beschikken en dat hij met zijn inkomen de naheffing moeilijk kan voldoen. Voorts heeft CAK opgemerkt dat niet is gebleken waarom de einddatum van de kortdurende opname laat door het CAK is verwerkt. Daarom is CAK uitgegaan van de situatie die voor [betrokkene] het voordeligst is, namelijk de situatie waarin CAK de verantwoordelijkheid van het probleem op zich neemt.
1.5.
[betrokkene] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Na zijn overlijden op
9 september 2011 hebben appellanten verklaard het beroep voort te zetten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd heeft CAK geen bijzondere omstandigheden hoeven zien op grond waarvan tot verdergaande kwijtschelding had moeten worden besloten of op grond waarvan geheel van de invordering had moeten worden afgezien. De stelling van appellanten dat [betrokkene] geen geld heeft kunnen reserveren omdat hij zijn financiële huishouding niet op een eventuele alsnog vast te stellen hoge bijdrage had afgestemd, levert geen bijzondere omstandigheid op. [betrokkene] had immers rekening kunnen en moeten houden met de mogelijkheid tot herziening met terugwerkende kracht van de eigen bijdrage. Dat appellanten na het overlijden van [betrokkene] als erfgenamen zijn geconfronteerd met de invordering van de eigen bijdrage, levert evenmin een bijzondere omstandigheid op. De herziening van de eigen bijdrage en de invordering van de naheffing heeft namelijk plaatsgevonden tijdens het leven van [betrokkene], zodat appellanten - althans in ieder geval zijn zaakwaarnemer [appellant 1] - ten tijde van het overlijden van hun vader op
9 september 2011 reeds op de hoogte waren van de alsnog verschuldigde eigen bijdrage. Tevens is in dit geval van belang dat appellanten weloverwogen de keuze hebben gemaakt om van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap af te zien, ondanks het gegeven dat CAK bij het bestreden besluit het bedrag van € 20.787,22 bij [betrokkene] heeft ingevorderd.
3.
Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ter zitting van de Raad is komen vast te staan dat zij uitsluitend de invordering van het bedrag van € 20.787,22 bestrijden. Kort samengevat voeren zij daartegen het volgende aan. Ten eerste was [betrokkene] er niet van op de hoogte dat de aanvankelijk vastgestelde eigen bijdrage onjuist was en kon hij dat redelijkerwijs ook niet zijn. Ten tweede beschikten alle relevante instanties, waaronder CAK, over de juiste gegevens van [betrokkene] en is CAK nalatig geweest deze gegevens tijdig te verwerken. Ten derde heeft [betrokkene] gedurende zijn verblijf in de zorginstelling geen gelegenheid gehad om op de door de invordering ontstane omstandigheid in te spelen. Zijn strategie ten aanzien van het gebruik van zijn vermogen had hij anders gevoerd wanneer direct een juiste eigen bijdrage zou zijn geheven. CAK heeft hem de gelegenheid ontnomen een juiste financiële strategie te voeren en daarmee gehandeld in strijd met artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ten vierde is door de invordering, na opgaaf van erfbelasting, gebleken dat de nalatenschap van [betrokkene] negatief is en was de nalatenschap zonder de invordering positief geweest.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat CAK op grond van de in 1.4.2 weergegeven belangenafweging heeft geconcludeerd dat het onbillijk en onevenredig zwaar is om de vastgestelde eigen bijdrage daadwerkelijk geheel in te vorderen. Om die reden heeft CAK de verschuldigde eigen bijdrage gedeeltelijk kwijtgescholden aan de hand van de volgende kwijtscheldingspercentages die samenhangen met het aantal maanden terugwerkende kracht bij de vaststelling eigen bijdrage, tot de maand waarover de eigen bijdrage is verschuldigd:
- 1 tot en met 6 maanden met terugwerkende kracht: 0%
- 7 tot en met 12 maanden met terugwerkende kracht: 25%
- 13 tot en met 18 maanden met terugwerkende kracht: 33,33%
- 19 tot en met 23 maanden met terugwerkende kracht: 50%
4.2.
De kwijtscheldingspercentages berusten op interne richtlijnen van CAK. Niet in geschil is dat CAK deze richtlijnen in dit geval op consistente wijze heeft toegepast. Gelet op het verhandelde ter zitting ligt uitsluitend de vraag ter beantwoording voor of CAK had moeten besluiten tot een afwijking van de gehanteerde kwijtscheldingspercentages.
4.3.
Hetgeen appellanten in dit verband hebben aangevoerd, treft naar het oordeel van de Raad geen doel. De Raad stelt hierbij voorop dat CAK reeds heeft meegewogen dat [betrokkene] geen verwijt wordt gemaakt en om die reden van het uitgangspunt dat de vastgestelde eigen bijdrage geheel wordt ingevorderd, nu het gaat om overheidsgeld waarmee de AWBZ-zorg betaalbaar wordt gehouden, is afgeweken. Voorts acht de Raad van belang dat [betrokkene] bij brieven van 13 augustus 2007 en 24 oktober 2007 door Zorgkantoor Noord-Holland is geïnformeerd over respectievelijk de situaties waarin een lage eigen bijdrage verschuldigd is en de voor [betrokkene] per 22 december 2007, behoudens enkele voorwaarden, geldende hoge eigen bijdrage. Gelet op deze brieven had [betrokkene] rekening kunnen houden met de hoogte van de door hem verschuldigde eigen bijdrage en had hij zijn uitgavenpatroon hierop tijdig kunnen aanpassen. Ten slotte overweegt de Raad dat de keuze van appellanten om van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap af te zien, ondanks bekendheid met de onderhavige invordering, voor rekening komt van appellanten.
4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.P. Ketting
GdJ