ECLI:NL:CRVB:2014:1950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.J.A. Kooijman
- C.H. Bangma
- Rechtspraak.nl
Strafontslag van een medewerker van de Belastingdienst wegens plichtsverzuim bij belastingaangiften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, een medewerker van de Belastingdienst, was sinds 1 september 1984 werkzaam in de functie van groepsfunctionaris E. Naar aanleiding van onregelmatigheden in zijn aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010, heeft de staatssecretaris van Financiën hem plichtsverzuim ten laste gelegd. De appellant had onjuiste en onvolledige aangiften gedaan, waarbij hij onder andere inkomsten uit overige werkzaamheden niet had opgegeven en onterecht studiekosten en giften als aftrekposten had opgevoerd.
De staatssecretaris legde op 4 april 2012 de disciplinaire straf van ontslag op, welke na bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant de aangevallen uitspraak bestreden, maar de staatssecretaris steunde de eerdere uitspraak. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim. De Raad oordeelde dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, gezien de herhaalde onjuiste aangiften en de bewustheid van de appellant over zijn fiscale verplichtingen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en het naleven van fiscale verplichtingen door ambtenaren, ongeacht hun specifieke functie binnen de Belastingdienst.