ECLI:NL:CRVB:2014:2057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van woonplaatsbepaling en feitelijke verblijfplaats
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, geboren op 8 december 1962, had een bijstandsaanvraag ingediend op 20 februari 2012, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres in de gemeente [woonplaats].
De Raad heeft vastgesteld dat appellante, na haar terugkeer uit Marokko in juni 2011, zich had ingeschreven op het adres van haar ex-echtgenoot, maar feitelijk niet op dat adres verbleef. Tijdens de uitkeringsintake op 12 maart 2012 verklaarde appellante dat zij de politie wilde ontlopen vanwege openstaande verkeersboetes van haar voormalige partner en dat zij bij vrienden en kennissen verbleef. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellante in de relevante periode geen hoofdverblijf had in de gemeente [woonplaats].
De Raad benadrukte dat het recht op bijstand afhankelijk is van de woonplaats, zoals gedefinieerd in de WWB, en dat appellante verplicht was om juiste en volledige informatie te verstrekken. De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat appellante geen recht op bijstand had, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.