ECLI:NL:CRVB:2014:2068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
13-111 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had zich per 28 november 2011 ziek gemeld vanwege rugklachten, later verergerd door huidklachten. Het Uwv oordeelde dat appellant per 9 januari 2012 geschikt was voor arbeid en dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Na bezwaar werd dit besluit aangepast, en werd vastgesteld dat appellant vanaf 10 februari 2012 geen recht meer had op ziekengeld.

De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor arbeid. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat hij tussen 10 februari 2012 en 16 april 2012 niet belastbaar was voor arbeid, maar de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn standpunt onderbouwde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 18 juni 2014.

Uitspraak

13/111 ZW
Datum uitspraak: 18 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
6 juni 2012, 12/2103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014.
Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als ijzervlechter, heeft zich per 28 november 2011 ziek gemeld wegens al langer bestaande rugklachten, later zijn daar ook huidklachten bijgekomen. In verband hiermee is appellant op 4 januari 2012 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest, die appellant per 9 januari 2012 geschikt heeft geacht voor zijn arbeid. Bij besluit van 4 januari 2012 heeft het Uwv bepaald dat appellant per 9 januari 2012 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2. Onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv in het besluit van 20 februari 2012 (bestreden besluit) zijn eerdere besluit van 4 januari 2012 niet gehandhaafd en beslist dat appellant met ingang van een latere datum, te weten 10 februari 2012, geen recht meer heeft op ziekengeld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat, geen reden gezien te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar. Ook anderszins heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde geschiktheid van appellant tot het verrichten van zijn arbeid per 10 februari 2012 voor onjuist te houden. Met betrekking tot de door appellant ontwikkelde acute huidklachten heeft de rechtbank geoordeeld dat deze klachten door de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd in zijn beoordeling zijn betrokken.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, dat hij in de periode 10 februari 2012 tot 16 april 2012, de datum dat hij weer aan het werk is gegaan, niet belastbaar was voor arbeid, gezien het wisselende beloop van zijn huidklachten en de behandeling daarvan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 13 februari 2012 blijkt dat deze arts appellant heeft gezien op het spreekuur van 10 februari 2012, hij de beschikking had over de dossiergegevens van appellant en hij bij zijn beoordeling de door appellant overgelegde informatie van de behandelend sector heeft meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft aan de klachten van appellant voldoende aandacht gegeven en daarbij inzichtelijk gemotiveerd waarom de oorspronkelijke hersteldatum van 9 januari 2012 niet wordt gehandhaafd. Appellant heeft - zoals ook het Uwv in het verweerschrift heeft gesteld - geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die een onderbouwing levert voor zijn standpunt dat hij op de datum in geding, te weten 10 februari 2012, niet in staat kon worden geacht om zijn arbeid te verrichten.
4.3.
Hetgeen hierboven in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.E.P.M. Bary

NK