ECLI:NL:CRVB:2014:2083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
13-3318 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift inzake herziening bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellant tegen de herziening van zijn bijstandsverlening niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat zijn bijstandsverlening over een periode van twaalf maanden had herzien en een bedrag van € 13.477,23 terugvorderde. Appellant stelde dat zijn bezwaarschrift te laat was ingediend, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat appellant niet tijdig had gereageerd en zijn begeleider niet adequaat had gehandeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad benadrukte dat het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd, voor risico van die betrokkene komt. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat het college geen toezegging had gedaan die appellant gerechtvaardigde verwachtingen had gewekt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/3318 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2013, 13/247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.M. van Angeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Angeren. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het college de bijstand van appellant over twaalf maanden in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2011 herzien (lees: ingetrokken) en de over die maanden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 13.477,23 van appellant teruggevorderd. Bij brief van 15 november 2012 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het bezwaar weliswaar buiten de termijn is ingediend, maar dat dit verschoonbaar is te achten. De begeleider van appellant van JellinekMentrum heeft op 15 november 2012 contact opgenomen met de heer Mulders van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) in verband met het besluit van 2 oktober 2012. Mulders zou hebben toegezegd dat als het bezwaarschrift op dezelfde dag langs gebracht zou worden, het nog meegenomen zou worden. Appellant heeft vervolgens samen met zijn begeleider een bezwaarschrift geschreven, dat appellant dezelfde dag heeft afgegeven bij het college.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant zijn bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2012 na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken heeft ingediend. Ter beoordeling staat de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Gesteld is dat appellant, wegens zijn geestelijke gesteldheid, niet in staat is om zijn post af te handelen. Hiervoor heeft hij begeleiding van mevrouw J. Heemskerk van JellinekMentrum. Met haar heeft hij op 13 november 2012 zijn post doorgenomen. Heemskerk heeft op 15 november 2012, na afloop van de bezwaartermijn, telefonisch contact opgenomen met de DWI en samen met appellant een bezwaarschrift geschreven dat appellant die dag heeft ingediend bij het college. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2265) komt het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd voor risico van die betrokkene. Heemskerk had op 13 november 2012 kunnen onderkennen dat dit de laatste dag was van de bezwaartermijn en op die dag met appellant een bezwaarschrift kunnen opstellen en indienen bij het college.
4.4.
Voorts stelt appellant dat een medewerker van de DWI tijdens het telefoongesprek op
15 november 2012 de toezegging zou hebben gedaan dat het bezwaarschrift als tijdig zou worden beoordeeld mits het diezelfde dag zou worden ingediend. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9419) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan die bij belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Ter zitting heeft het college verklaard dat Mulders bij navraag zich het desbetreffende telefoongesprek niet kan herinneren en dat dergelijke toezeggingen niet worden gegeven. Reeds omdat appellant het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt, kan niet worden geconcludeerd dat het college aan appellant dergelijke toezeggingen heeft gedaan. De omstandigheid dat Heemskerk kennelijk uit het bewuste telefoongesprek een dergelijke toezegging heeft afgeleid, is ontoereikend voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, noch daargelaten of een dergelijke toezegging na afloop van de bezwaartermijn bindend kan zijn.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD