ECLI:NL:CRVB:2014:2143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
12-6802 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en medewerkingsverplichting bij huisbezoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda ongegrond verklaarde. Appellante had op 9 november 2011 een aanvraag om bijstand ingediend, maar tijdens een huisbezoek op 21 november 2011 weigerde zij de medewerkers toegang te geven tot de slaapkamer, waar zij haar kleding had opgeslagen. Dit leidde tot de afwijzing van haar aanvraag op 24 november 2011, omdat het college meende dat appellante onvoldoende had meegewerkt aan het huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Na een tweede huisbezoek op 5 januari 2012, waarbij appellante wel medewerking verleende, werd haar bijstand alsnog toegekend met terugwerkende kracht. Echter, het college handhaafde zijn eerdere besluit en verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij een dringende reden had om de toegang tot de slaapkamer te weigeren, omdat de hoofdbewoner haar dit had verboden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voor het huisbezoek een redelijke grond bestond en dat appellante had moeten meewerken. De Raad stelde vast dat er geen zeer dringende reden was voor haar weigering en dat zij niet had voldaan aan de medewerkingsverplichting uit de Wet werk en bijstand (WWB). Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellante recht op bijstand had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

12/6802 WWB
Datum uitspraak: 17 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 november 2012, 12/6017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/5358 WWB tussen dezelfde partijen plaatsgevonden op 11 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. Van den Heuvel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.P. de Wit. In de zaak 13/5358 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 9 november 2011 een aanvraag om (aanvullende) bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij heeft appellante als woonadres [adres] te [G.] (een tweekamerwoning) opgegeven. Omdat er volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ook twee mannen op dit adres staan ingeschreven, hebben twee medewerkers van de dienst Werk, Inkomen en Zorg (medewerkers) op 21 november 2011 omstreeks 08.15 uur een huisbezoek afgelegd. Voorafgaand aan het huisbezoek heeft appellante toestemming verleend en de ‘Verklaring toestemming huisbezoek’ ondertekend. De bevindingen van het huisbezoek zijn vastgelegd in een rapportage van 24 november 2011 (rapportage).
1.2.
Uit de rapportage blijkt dat appellante heeft verklaard dat zij normaal gesproken op de bank in de woonkamer slaapt en de hoofdbewoner in de slaapkamer. Omdat de hoofdbewoner de hele week niet thuis was, mocht zij in zijn slaapkamer slapen. Aangezien appellante ook de afgelopen nacht in de slaapkamer had geslapen, hebben de medewerkers appellante verzocht om de slaapkamer te laten zien. Appellante heeft dit geweigerd, omdat zij van de hoofdbewoner de slaapkamer niet mocht laten zien. Op de vraag van de medewerkers waar appellante haar kleding bewaarde, antwoordde zij dat ze haar kleding onder de geiser in een ruimte achter de slaapkamer had staan. De medewerkers verzochten haar de kleding te laten zien. Appellante gaf daarop aan dat zij om bij haar kleding te komen door de slaapkamer moesten en dat dat dus niet kon, omdat zij geen problemen met de hoofdbewoner wil krijgen. De medewerkers hebben vervolgens voorgesteld om vóór de drempel van de slaapkamer te blijven staan en de slaapkamer niet binnen zouden gaan. Appellante wilde dat ook niet. Voordat de medewerkers de woning verlieten, hebben zij appellante nogmaals uitgelegd dat zij niet alle vertrekken hebben kunnen zien en dat dit consequenties kan hebben voor de bijstand.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.4.
Appellante heeft zich op 9 december 2011 opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Op 5 januari 2012 hebben medewerkers bij appellante wederom een huisbezoek afgelegd, waarbij appellante ook de slaapkamer en haar kleding heeft laten zien. Bij besluit van 1 februari 2012 is bijstand toegekend met ingang van 13 januari 2012. Bij besluit van 28 maart 2012 is de ingangsdatum gewijzigd in 9 december 2011.
1.5.
Bij besluit van 5 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante, door niet de slaapkamer en haar kleding te laten zien, onvoldoende heeft meegewerkt aan het huisbezoek, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat er een dringende redenen was om de medewerkers de toegang tot de slaapkamer en de ruimte daarachter met haar kleding te weigeren. De hoofdbewoner had het haar verboden de slaapkamer en de ruimte daarachter aan buitenstaanders te laten zien. Appellante vreesde uit huis gezet te worden door de hoofdbewoner indien zij de slaapkamer zou laten zien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de beoordeling van het recht op bijstand is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent de woon- en leefsituatie van de belanghebbende. In het geval van een aanvraag ligt het op de weg van de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen in het kader van de onderzoeksplicht op juistheid en volledigheid te controleren.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het huisbezoek op 21 november 2011 een redelijke grond bestond om de juistheid van de door appellante verstrekte informatie door middel van het huisbezoek te verifiëren, zodat van appellante in beginsel redelijkerwijs kon worden verlangd dat zij hieraan haar medewerking zou verlenen. Evenmin is in geschil dat aan appellante ondubbelzinnig duidelijk is gemaakt dat haar weigering om medewerking te verlenen aan (voortzetting van) het huisbezoek gevolgen zou kunnen hebben voor haar recht op bijstand en dat appellante heeft geweigerd toegang tot de slaapkamer en de daarachter gelegen ruimte te verschaffen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak 27 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6239) kan alleen een zeer dringende reden een rechtvaardigingsgrond vormen om onmiddellijke uitvoering of voortzetting van een huisbezoek te weigeren. In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen zeer dringende reden gelegen die ertoe leidt dat appellante niet gehouden kon worden aan het verlenen van verdere medewerking aan het huisbezoek. Van belang hierbij is dat de medewerkers, om appellante tegemoet te komen, hebben voorgesteld de slaapkamer niet te betreden maar om vóór de drempel van de slaapkamer te blijven staan, maar appellante heeft ook hier niet aan mee willen werken. Appellante heeft ook zelf geen andere oplossing aangedragen, zoals het telefonisch contact opnemen met de hoofdbewoner om toestemming te vragen om alsnog de slaapkamer en de ruimte daarachter met haar kleding te kunnen tonen.
4.4.
Door onvoldoende mee te werken aan het huisbezoek heeft appellante niet voldaan aan de uit artikel 17 van de WWB voortvloeiende medewerkingsverplichting. Als gevolg daarvan heeft het college niet kunnen vaststellen of appellante recht op bijstand had.
4.5.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2014.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) I.J. Penning

HD