ECLI:NL:CRVB:2014:2143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en medewerkingsverplichting bij huisbezoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda ongegrond verklaarde. Appellante had op 9 november 2011 een aanvraag om bijstand ingediend, maar tijdens een huisbezoek op 21 november 2011 weigerde zij de medewerkers toegang te geven tot de slaapkamer, waar zij haar kleding had opgeslagen. Dit leidde tot de afwijzing van haar aanvraag op 24 november 2011, omdat het college meende dat appellante onvoldoende had meegewerkt aan het huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Na een tweede huisbezoek op 5 januari 2012, waarbij appellante wel medewerking verleende, werd haar bijstand alsnog toegekend met terugwerkende kracht. Echter, het college handhaafde zijn eerdere besluit en verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij een dringende reden had om de toegang tot de slaapkamer te weigeren, omdat de hoofdbewoner haar dit had verboden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voor het huisbezoek een redelijke grond bestond en dat appellante had moeten meewerken. De Raad stelde vast dat er geen zeer dringende reden was voor haar weigering en dat zij niet had voldaan aan de medewerkingsverplichting uit de Wet werk en bijstand (WWB). Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellante recht op bijstand had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.