ECLI:NL:CRVB:2014:2199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
13-3002 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vrouw die bijstand aanvroeg op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet tijdig alle door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam gevraagde gegevens overgelegd. Het college had de aanvraag op 31 januari 2013 buiten behandeling gesteld, omdat de appellant niet aan de informatieverplichting had voldaan. De appellant had verzocht om uitstel voor het indienen van de benodigde stukken, maar het college had dit verzoek ingewilligd, met de voorwaarde dat de stukken uiterlijk op 18 januari 2013 ingeleverd zouden worden. De appellant voldeed echter niet aan deze voorwaarde, wat leidde tot de beslissing van het college.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het college geen rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder arbeidsongeschiktheid en een complexe privésituatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. De Raad heeft de relevante wetgeving, met name artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in overweging genomen en vastgesteld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/3002 WWB
Datum uitspraak: 1 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2013, 13/1403 en 13/1404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.G. Peters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Voor appellante is verschenen mr. Peters. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lo Fo Sang.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 17 december 2012 gemeld om bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van de afhandeling van deze aanvraag heeft het college bij brief van 7 januari 2013 appellante verzocht uiterlijk op 15 januari 2013 een aantal nader aangeduide stukken in te leveren. Het ging daarbij onder meer om alle opeenvolgende afschriften van alle bank- en spaarrekeningen van de laatste zes maanden. Appellante heeft daarop het college op 15 januari 2013 telefonisch verzocht om uitstel voor het indienen van deze stukken omdat zij pas op 18 januari 2013 alle stukken zou kunnen verstrekken. Het college heeft dit verzoek ingewilligd.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet uiterlijk op 18 januari 2013 alle door het college gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 13 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 januari 2013 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand is ook inzicht vereist in de financiële positie van betrokkene in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Het college heeft bij brief van 7 januari 2013 dan ook terecht verzocht om inzage van de in 1.1 bedoelde bankafschriften van appellante. Op grond van de gedingstukken kan worden vastgesteld dat appellante in ieder geval de beschikking had over twee bankrekeningen. Op
18 januari 2013 heeft appellante slechts een incompleet aantal afschriften verstrekt van één van haar bankrekeningnummers en afschriften van ná 30 november 2012 zijn toen in het geheel niet overgelegd. Daarmee staat vast dat appellante binnen de gegeven hersteltermijn niet alle gevraagde bankafschriften van haar rekeningnummers heeft overgelegd.
4.3.
Op 13 februari 2013 heeft appellante nog afschriften overgelegd van een tweede bankrekeningnummer. Daargelaten dat ook deze gegevens niet compleet zijn, brengt volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 6 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3160) de aard en de inhoud van het primaire besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand, mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan moet worden aangenomen dat betrokkene redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde (herstel)termijn te verstrekken. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante echter niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in dit geval sprake was.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 was het college bevoegd de aanvraag van appellante buiten behandeling te stellen. Appellante heeft nog aangevoerd dat het college geen rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat zij door een ongeluk arbeidsongeschikt is geraakt en dat de revalidatie moeizaam verloopt. Ook heeft zij gewezen op de breuk in de relatie met de vader van haar kinderen en de complexiteit van haar leven. Nu appellante, ondanks de aankondiging om een verklaring van haar behandelend psycholoog over te leggen, deze beroepsgrond ook overigens op geen enkele wijze met objectieve medische gegevens of anderszins heeft onderbouwd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) E. Heemsbergen

HD