ECLI:NL:CRVB:2014:2200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
13-1208 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van gehoorapparaten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 2003 algemene bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van twee gehoorapparaten. De totale kosten van de gehoorapparaten bedroegen € 4.126,-, waarvan een deel door de ziektekostenverzekeraar was vergoed. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen waren om de bijstand te verlenen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op de vastgestelde rechtspraak dat de Zorgverzekeringswet als een toereikende voorziening moet worden beschouwd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van zeer dringende redenen, omdat zij op medische gronden afhankelijk is van deze specifieke gehoorapparaten.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij zich in een acute noodsituatie bevond. De door haar overgelegde medische verklaringen gaven wel aan dat zij baat had bij de gehoorapparaten, maar niet dat haar situatie levensbedreigend was of tot ernstig letsel zou leiden. De Raad concludeert dat het college op basis van de wet- en regelgeving niet bevoegd was om de bijzondere bijstand te verlenen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/1208 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 januari 2013, 12/8633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Polat-Kilic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Polat-Kilic. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.H. Buizert.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [woonplaats]1951, ontvangt sedert 8 maart 2003 algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 29 december 2011 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de eigen bijdrage in de kosten van aanschaf van twee gehoorapparaten van het merk
Starkey S Serie 11 Clarity. De totale kosten daarvan beliepen € 4.126,-. De ziektekostenverzekeraar heeft € 1.496,- vergoed via de basisverzekering, later - na een beroep op de hardheidsclausule - aangevuld met een bedrag van € 370,- via de aanvullende verzekering. Een bedrag van € 2.260,- bleef voor eigen rekening van appellante.
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15 van de WWB. Bij besluit van 30 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 2 februari 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1899), overwogen dat de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving voor deze kosten als een toereikende en passende voorliggende voorziening moet worden beschouwd. Het gegeven dat de zorgverzekering geen volledige dekking biedt en slechts een deel van de kosten vergoedt doet daaraan niet af. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat in dit geval wel sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16,
eerste lid, van de WWB. Appellante is op medische gronden (huidallergie en slechte handfunctie) aangewezen op deze specifieke gehoorapparaten. Zonder deze gehoorapparaten kan zij maatschappelijk niet functioneren en zullen haar klachten verergeren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of in het geval van appellante sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting bij deze bepaling dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokken verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. De Raad heeft al eerder geoordeeld dat sprake is van een acute noodsituatie indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten. Verwezen wordt naar de uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij ten tijde in geding in een zodanige situatie verkeerde als bedoeld in 4.2. Uit de door appellante in het geding gebrachte brieven van de behandelend KNO-arts en fysiotherapeut blijkt weliswaar dat appellante baat heeft bij deze specifieke gehoorapparaten maar niet dat sprake is van een acute noodsituatie. Ook in wat overigens is aangevoerd ziet de Raad geen grond voor een andersluidend oordeel. Zo is niet met objectieve medische gegevens onderbouwd of aannemelijk geworden dat het gebruik van andere goedkopere gehoorapparaten voor appellante tot letselschade in de onder 4.2 bedoelde zin leiden. Daarnaast is van belang dat appellante ter zake (nog) een beroep kan doen op fiscale mogelijkheden tot aftrek van of tegemoetkoming in specifieke ziektekosten. Wat appellante nog heeft aangevoerd met betrekking tot te vrezen incassomaatregelen van de audicien, van wie zij de betreffende gehoorapparaten tot nu toe in bruikleen heeft gehad, leidt evenmin tot een ander oordeel, te minder nu in dat verband het treffen van een betalingsregeling niet bij voorbaat valt uit te sluiten.
4.4.
Gelet op wat in 4.2 en 4.3 is overwogen, was het college op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving niet bevoegd om bijzondere bijstand te verlenen. De aanvraag om bijzondere bijstand voor de voor eigen rekening blijvende kosten van aanschaf van gehoorapparaten is dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) E. Heemsbergen

HD