ECLI:NL:CRVB:2014:2286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
12-4395 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAO-uitkering en aflossingscapaciteit in relatie tot privégebruik dienstauto

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, heeft hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. De zaak draait om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de berekening van de aflossingscapaciteit, waarbij het Uwv een fiscale bijtelling voor het privégebruik van een dienstauto in rekening heeft gebracht.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij de berekening van het maatmaninkomen het voordeel uit het privégebruik van de dienstauto terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Dit besluit is in lijn met eerdere rechtspraak, waarin is geoordeeld dat een bestelbus niet onder de fiscale bijtellingsregeling valt en dat er onvoldoende bewijs was voor het vermeende voordeel uit dienstbetrekking. De Raad heeft ook de argumenten van de appellant met betrekking tot de aflossingscapaciteit beoordeeld, maar heeft geen aanleiding gezien om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het beroep van de appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond is verklaard, met uitzondering van de vastgestelde aflossingscapaciteit, die gegrond is verklaard. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/4395 WAO, 12/4396 WAO, 12/4397, 12/4399 WAO
Datum uitspraak: 4 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 juni 2012, 11/489, 11/617, 11/3403 en 11/3404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor de feiten die ten grondslag liggen aan het geschil wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 14 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014: 856).
1.2. Bij besluit van 23 december 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2010, waarbij het Uwv appellant kenbaar heeft gemaakt dat de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant, die was vastgesteld naar de klasse 65 tot 80%, vanaf 1 januari 2007 wordt uitbetaald naar de klasse 45 tot 55%.
1.3. Bij afzonderlijk besluit van 23 december 2010 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2010, waarbij het Uwv de onverschuldigd betaalde uitkering over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 van appellant heeft teruggevorderd. Verder is bij bestreden besluit 2 het bezwaar tegen het invorderingsbesluit van 19 mei 2010 gegrond verklaard, waarbij het maandelijks te betalen termijnbedrag is vastgesteld op € 470,11.
1.4. Bij besluit van 12 mei 2011 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 3 februari 2011, waarbij het Uwv appellant kenbaar heeft gemaakt dat de WAO-uitkering van appellant vanwege inkomsten uit arbeid vanaf 1 januari 2008 wordt uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
1.5. Bij besluit van 3 februari 2011 heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over 2008 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 18 februari 2011 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat een bedrag van in totaal € 14.419,76 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering moet worden terugbetaald in maandelijkse termijnen van € 156,29. Bij besluit van 12 mei 2011 (bestreden besluit 4) heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het maandelijks verschuldigde termijnbedrag vanaf 18 februari 2011 vastgesteld op € 124,47.
2.1. Appellant heeft in beroep - kort gezegd - aangevoerd, dat het Uwv bij de berekening van de inkomsten uit arbeid ten onrechte een fiscale bijtelling heeft toegepast voor het privégebruik van de bedrijfsauto. In dat verband heeft appellant verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van 22 november 2010 (ECLI:NL:RBBRE:2010:BO9913) over de berekening van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid over het jaar 2006.
2.2. Bij tussenuitspraak van 23 januari 2012 heeft de rechtbank - anders dan voorheen - overwogen dat het Uwv de inkomsten uit arbeid van appellant over de jaren 2007 en 2008 correct heeft berekend. Met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, op grond waarvan de voor de fiscus gemaakte en door die instantie geaccepteerde keuze in beginsel bepalend is heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht de fiscale bijtelling vanwege het privégebruik van de bedrijfsauto bij de inkomsten uit arbeid meegeteld. Ten aanzien van bestreden besluit 4 heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij de aflossingscapaciteit niet per 14 december 2010, de datum waarop de onderneming van appellant failliet is verklaard, heeft verlaagd, maar pas per 18 februari 2011.
2.3. Het Uwv heeft zich ten aanzien van het vastgestelde gebrek op het standpunt gesteld dat er op dat punt geen belang bestaat bij een beoordeling van het beroep, omdat aan appellant uitstel van betaling is verleend.
2.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 4 is, voor zover het betreft de vastgestelde aflossingscapaciteit gegrond verklaard, met in stand lating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
3.
Het hoger beroepschrift bevat in essentie een herhaling van de eerdere gronden van beroep.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Bij zijn in 1.1 genoemde uitspraak heeft de Raad de onder 2.1 vermelde uitspraak van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat het Uwv voor toepassing van artikel 44 van de WAO over het jaar 2006 het gestelde voordeel uit het privégebruik van een dienstauto terecht buiten de berekening van het maatmaninkomen heeft gelaten. Daarbij is overwogen dat een bestelbus niet onder de fiscale bijtellingsregeling valt en dat, onder meer vanwege het ontbreken van een kilometerregistratie, niet kon worden vastgesteld hoe groot het vermeende voordeel uit dienstbetrekking door gebruik van een dienstauto is geweest.
4.3.
De Raad ziet geen aanleiding om over de jaren 2007 en 2008 anders te oordelen dan in zijn onder 1.1 genoemde uitspraak en volstaat dan ook wat betreft de wijze waarop het Uwv toepassing heeft gegeven aan artikel 44 van de WAO naar zijn in die uitspraak gegeven oordeel. Verder wordt in de - summiere - gronden van het hoger beroep met betrekking tot de aflossingscapaciteit geen aanleiding gezien om de overwegingen in de aangevallen uitspraak inzake de door het Uwv vastgestelde aflossingscapaciteit niet te volgen. De Raad verwijst hiernaar en maakt deze tot de zijne.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Boer
JvC