ECLI:NL:CRVB:2014:2321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich per 19 januari 2005 ziek meldde vanwege psychische klachten, was in 2007 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering. Na een periode van arbeid van november 2008 tot mei 2009, heeft hij opnieuw een IVA-uitkering aangevraagd op 8 november 2010. Het Uwv concludeerde echter dat, hoewel appellant volledig arbeidsongeschikt was, deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Dordrecht had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat er geen zicht was op herstel van de belastbaarheid van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor een verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant. De Raad baseerde zich op medische rapporten, waaronder een brief van psychiater M. Vreeling, die aangaf dat appellant in vergelijking met eerdere jaren beter aanspreekbaar was en dat er mogelijkheden voor herstel waren, ondanks dat appellant zelf het nut van therapie niet inzag. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van het Uwv om de IVA-uitkering te weigeren terecht was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2014.