ECLI:NL:CRVB:2014:2321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
12-5861 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich per 19 januari 2005 ziek meldde vanwege psychische klachten, was in 2007 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering. Na een periode van arbeid van november 2008 tot mei 2009, heeft hij opnieuw een IVA-uitkering aangevraagd op 8 november 2010. Het Uwv concludeerde echter dat, hoewel appellant volledig arbeidsongeschikt was, deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Dordrecht had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat er geen zicht was op herstel van de belastbaarheid van appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor een verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant. De Raad baseerde zich op medische rapporten, waaronder een brief van psychiater M. Vreeling, die aangaf dat appellant in vergelijking met eerdere jaren beter aanspreekbaar was en dat er mogelijkheden voor herstel waren, ondanks dat appellant zelf het nut van therapie niet inzag. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van het Uwv om de IVA-uitkering te weigeren terecht was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2014.

Uitspraak

12/5861 WIA
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
21 september 2012, 11/1227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Igdeli. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel. Tevens was aanwezig [naam] als tolk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich per 19 januari 2005 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Hij is per 17 januari 2007 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. In de periode van 1 november 2008 tot en met
31 mei 2009 heeft appellant inkomsten uit arbeid ontvangen. Het uitkeringsbedrag is voor die periode vastgesteld op € 0,00. Daarna heeft er weer volledige uitbetaling plaatsgevonden.
1.2. Op 8 november 2010 heeft appellant een IVA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 3 maart 2011 vastgesteld dat appellant onveranderd volledig arbeidsongeschikt is, maar dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is, zodat er geen recht bestaat op een
IVA-uitkering.
1.3. Bij besluit van 15 augustus 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 3 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat er verbetering van de functionele mogelijkheden is te verwachten binnen één of twee jaar zodat appellant terecht een IVA-uitkering is geweigerd. Omdat een afdoende motivering pas in beroep is ingebracht, heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand worden gelaten. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant en het door hem betaalde griffierecht.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand zijn gelaten. Hij is van mening dat er geen zicht is op herstel van de belastbaarheid. Weliswaar heeft appellant een periode gewerkt, maar dat neemt niet weg dat de arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam is. Appellant is al jaren volledig arbeidsongeschikt en er heeft nog geen enkele verbetering plaatsgevonden. Niet duidelijk is waar het Uwv zijn standpunt dat er in de toekomst verbetering is te verwachten op heeft gebaseerd.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het standpunt van het Uwv dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam is, juist is. Uit de brieven van psychiater M. Vreeling van 26 juli 2011 van Yulius voor geestelijke gezondheidszorg blijkt dat er een beeld is van een depressieve stoornis deels in remissie en dat, in vergelijking met 2006-2007, appellant beter aanspreekbaar, niet geagiteerd, niet onverzorgd en verward is. Appellant ziet het nut van een behandeling niet in en niet duidelijk is welke medicatie en in welke dosis appellant deze gebruikt. De Raad is van oordeel dat het gegeven dat appellant het nut van therapie niet inziet, niet wil zeggen dat er geen kans is dat therapie het herstel kan bevorderen. Ter zitting van de Raad heeft appellant aangegeven wel therapie te volgen, zowel in Nederland als in Turkije, maar dat hij geen baat heeft bij deze therapieën. Nu dit eerst ter zitting naar voren is gebracht, appellant dit met geen enkel stuk heeft onderbouwd en zijn stelling haaks staat op eerdere verklaringen, kan de Raad hier geen gevolgen aan verbinden. De Raad overweegt voorts dat appellant in januari 2007 is ingedeeld in de categorie Geen Benutbare Mogelijkheden. Appellant heeft van 1 november 2008 tot en met 31 mei 2009 inkomsten uit arbeid genoten. Vastgesteld kan worden dat er in de periode van Geen Benutbare Mogelijkheden een periode is geweest waarin wel benutbare mogelijkheden waren. In samenhang bezien met de gegevens van de brief van Yulius van 26 juli 2011 moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een evidente verbetering.
5.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC