ECLI:NL:CRVB:2014:2348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
13-1374 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het ontbreken van Suwinet-gegevens bij besluit tot intrekking van bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant en zijn echtgenote ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft de bijstand van appellant ingetrokken op basis van de inkomsten van zijn echtgenote, die niet waren gemeld. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, omdat het college bij de toezending van het bestreden besluit verzuimd had de Suwinet-gegevens mee te zenden.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het ontbreken van de Suwinet-gegevens een vormverzuim is, maar dat dit verzuim met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd kan worden. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het niet meezenden van de Suwinet-gegevens geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit, omdat appellant op basis van andere informatie al had kunnen begrijpen dat hij geen recht op bijstand had. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en M. Hillen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 juli 2014.

Uitspraak

13/1374 WWB
Datum uitspraak: 8 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2013, 12/3245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 mei 2014. Partijen zijn, het college met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote [naam echtgenote] ontvingen vanaf 30 januari 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Sinds juli 2010 heeft het college de inkomsten uit de werkzaamheden van [naam echtgenote] bij thuiszorginstelling [naam thuiszorginstelling] op hun bijstand in mindering gebracht. Bij besluit van
11 februari 2011 heeft het college de bijstand ingetrokken met ingang van 1 februari 2011. Appellant had het college hiertoe op 11 januari 2011 schriftelijk verzocht wegens inkomsten van [naam echtgenote] boven de gehuwdennorm.
1.2.
In het kader van het onderzoek naar de juiste en rechtmatige vaststelling van de einddatum van de bijstand (beëindigingsonderzoek) heeft het college op basis van gegevens van Suwinet vastgesteld dat [naam echtgenote] vanaf 1 september 2010 werkzaam is voor [naam Stichting] met een brutoloon van ruim € 3.000,- per maand. Het college was hiervan niet op de hoogte. In de resultaten van het beëindigingsonderzoek heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van 19 maart 2012 de bijstand van appellant en [naam echtgenote] in te trekken over de periode van 1 september 2010 tot en met 31 januari 2011 en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 5.424,94 bruto van hen terug te vorderen. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat in verband met de inkomsten van [naam echtgenote] boven de voor appellant en [naam echtgenote] geldende bijstandsnorm over deze periode voor hen geen recht op bijstand bestaat.
1.3.
Bij besluit van 25 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen het besluit van 19 maart 2012 ongegrond verklaard. In het besluit staat vermeld dat als bijlage de onder 1.2 genoemde Suwinet-gegevens zijn bijgevoegd. Het college heeft evenwel verzuimd deze bijlage mee te zenden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geschil ligt uitsluitend de vraag voor of de rechtbank het ontbreken van de Suwinet-gegevens bij de toezending van het bestreden besluit terecht als een vormverzuim heeft aangemerkt, dat met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd kan worden.
4.2.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het niet meezenden van de Suwinetgegevens aangemerkt kan worden als een gebrek in de kenbaarheid van de motivering. Daarmee is sprake van schending van een vormvoorschrift. Terecht heeft de rechtbank vervolgens aanleiding gezien om met toepassing van
artikel 6:22 (oud) van de Awb geen gevolgen aan deze schending te verbinden. Uit de gedingstukken blijkt dat [naam Stichting] de loonspecificaties over de periode in geding naar het woonadres van appellant heeft gestuurd. Los van de Suwinetgegevens, had het appellant op basis van deze specificaties al duidelijk kunnen zijn dat - zoals het college in het bestreden besluit heeft overwogen - in de periode van
1 september 2010 tot 1 februari 2011, gezien de hoogte van de inkomsten van [naam echtgenote], geen recht op bijstand bestond. Anders dan appellant heeft betoogd is van enige benadeling door het ontbreken van deze gegevens als bijlage bij het bestreden besluit dan ook geen sprake.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) S.K. Dekker

HD