ECLI:NL:CRVB:2014:2371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
12-5332 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na medisch onderzoek en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die na een navelbreukoperatie en psychische klachten geen recht op uitkering zou hebben. Appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff, had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat op 5 september 2011 was genomen. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. In de bezwaarfase werd het medisch onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts als zorgvuldig beoordeeld, en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd als juist beschouwd.

De rechtbank Zwolle-Lelystad had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep werd aangevoerd dat het medisch onderzoek onvolledig was en dat de rechtbank het rapport van het Uwv, dat na de gestelde termijn was ingediend, buiten beschouwing had moeten laten. De Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door de zaak zonder nadere zitting af te doen, nadat er nieuwe stukken waren ingediend. Dit leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak.

De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De FML was aangepast op basis van nieuwe informatie, maar de Raad vond geen aanleiding om aan te nemen dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan aangenomen. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep.

Uitspraak

12/5332 WIA
Datum uitspraak: 9 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
30 augustus 2012, 11/2558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Mühlstaff. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was voor het laatst werkzaam als inpakker. Op 23 juni 2009 is hij uitgevallen in verband met een navelbreukoperatie. Later ontwikkelden zich ook psychische klachten. Naar aanleiding van een op 10 juni 2011 ingediende aanvraag heeft vervolgens een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat verband is appellant onderzocht door een verzekeringsarts, die in het rapport van 22 juli 2011 heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van psychische klachten beperkingen heeft ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Deze beperkingen betreffen vooral samenwerking, intercollegiale contacten en klant- en patiëntcontacten. Rekening houdend met de uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarna is een arbeidsdeskundige in het rapport van 23 augustus 2011 tot de conclusie gekomen dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel geschikt is voor een aantal andere functies, waarna de mate van arbeidsongeschiktheid uitkwam op 0%.
1.2. Bij besluit van 5 september 2011 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat hij per
21 juni 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35 % is.
1.3. In de bezwaarfase heeft een beoordeling plaatsgevonden door een bezwaarverzekeringsarts. Op basis van dossieronderzoek en nadere informatie verkregen van psychiater Bosma heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 7 november 2011 geconcludeerd dat de beperkingen en mogelijkheden van appellant op de datum in geding op juiste wijze zijn aangegeven in de FML.
1.4. In navolging van dit advies is bij het bestreden besluit van 10 november 2011 het bezwaar tegen het besluit van 5 september 2011 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant een rapport ingezonden van verzekeringsarts Van der Zwaag. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv gelegenheid te geven hierop te reageren. In een rapport van 21 april 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts appellant alsnog beperkt geacht op de onderdelen vasthouden en verdelen van aandacht, waarna overeenkomstig de FML is aangepast. In verband met deze toegenomen beperkingen heeft een bezwaararbeidsdeskundige twee functies geschrapt, waarna nog voldoende functies overbleven voor een schatting. De mate van arbeidsongeschiktheid bleef echter 0%. In reactie hierop heeft appellant een rapport ingebracht van arbeidsdeskundige Kijvekamp, die geen van de geselecteerde functies geschikt achtte voor appellant. Op 19 juli 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv in een aanvullende reactie gemotiveerd toegelicht waarom de geduide functies geschikt zijn voor appellant.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep is aangevoerd dat sprake is van schending van het beginsel van een fair trial. Appellant heeft erop gewezen dat van de zijde van het Uwv het rapport van 19 juli 2012 buiten de door de rechtbank gestelde termijn, die liep tot 4 mei 2012, is ingediend en dat de rechtbank dat rapport daarom buiten beschouwing had moeten laten. Verder is aangevoerd dat het medische onderzoek onvolledig is geweest, dat de beperkingen van appellant zijn onderschat en dat de FML onvoldoende is aangepast naar aanleiding van de rapporten van
psychiater Bosma en van verzekeringsarts Van der Zwaag. Tot slot is gevraagd om benoeming van een deskundige, een in de Marokkaanse achtergronden en cultuur gespecialiseerde arts.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In de eerste plaats bestaat aanleiding ambtshalve te onderzoeken of de aangevallen uitspraak op een juiste wijze tot stand is gekomen.
4.3.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 5 april 2012 en - met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv voor 4 mei 2012 in de gelegenheid te stellen een reactie van de bezwaarverzekeringsarts te overleggen op het namens appellant ingebrachte rapport van verzekeringsarts Van der Zwaag. Appellant is vervolgens in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Ingevolge artikel 8:64, derde lid, van de Awb wordt na een schorsing de zaak op een nadere zitting hervat in de stand waarin zij zich bevond.
4.4.
Ingevolge artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft. Voorwaarde voor de uitoefening van die bevoegdheid is dat partijen hiervoor toestemming hebben gegeven.
4.5.
Bij brief van 9 juli 2012 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het eerder vooronderzoek is voltooid. Daarbij heeft de rechtbank verzocht haar schriftelijk mede te delen of partijen er wel of niet mee instemmen dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan zonder dat nadere behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
4.6.
Van de zijde van het Uwv is bij brief van 10 juli 2012 toestemming verleend voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Daarbij werd medegedeeld dat binnen twee weken een reactie zou worden ingezonden van een arbeidsdeskundige naar aanleiding van de rapportage van de arbeidsdeskundige Kijvekamp.
4.7.
Appellant heeft bij brief van 13 juli 2012 toestemming verleend voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting.
4.8.
Het Uwv heeft bij schrijven van 19 juli 2012 een rapport van een arbeidsdeskundige ingezonden. Appellant heeft bij brief van 23 juli 2012 bezwaar gemaakt tegen het in geding brengen van de zijde van het Uwv van voornoemd rapport.
4.9.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 2 augustus 2012 medegedeeld geen aanleiding te zien om de reactie namens het Uwv van de arbeidsdeskundige uit het dossier te verwijderen en heeft het onderzoek opnieuw gesloten. De rechtbank heeft vervolgens op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan.
4.10.
De Raad is van oordeel dat de behandeling van het beroep buiten zitting door de rechtbank in dit geval in strijd is met artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Raad staat het de rechter niet vrij om, ingeval er nieuwe stukken aan het dossier worden toegevoegd, zonder meer op basis van de toestemming die is gegeven aan de hand van de voordien aanwezige stukken de zaak buiten (nadere) zitting af te doen. Het achterwege laten van de nadere zitting is in die situatie eerst mogelijk, indien partijen na kennisname van de naderhand geproduceerde stukken te kennen hebben gegeven dat de verleende toestemming van kracht blijft. In het onderhavige geval heeft de rechtbank echter, nadat door het Uwv na de verleende toestemming nadere stukken waren ingezonden, appellant niet opnieuw om toestemming als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb verzocht. Dit leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak in strijd met
artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb tot stand is gekomen, zodat deze dient te worden vernietigd.
4.11.
Aangezien de aangevallen uitspraak reeds op deze grond voor vernietiging in aanmerking komt, behoeft de hoger beroepsgrond dat sprake zou zijn van schending van een fair trial - wat hier ook van zij - geen nadere bespreking.
4.12.
Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal de zaak zonder terugwijzing worden afgedaan.
4.13.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt overwogen dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 november 2011 is inzichtelijk en gemotiveerd aangegeven dat, gezien de informatie uit het dossier en de verkregen informatie van psychiater Bosma, de mogelijkheden van appellant zoals aangegeven in de FML niet zijn overschat. De informatie van de psychiater sluit juist aan bij de visie van de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de belastbaarheid, te weten dat er forse beperkingen zijn ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat psychiater Bosma in een eerder schrijven blijk heeft gegeven van het standpunt dat het kunnen uitvoeren van passend werk goed is voor het zelfbeeld en zelfvertrouwen van appellant. Naar aanleiding van het rapport dat namens appellant in beroep is ingebracht van verzekeringsarts Van der Zwaag heeft de verzekeringsarts van de zijde van het Uwv alsnog beperkingen aangenomen met betrekking tot aandachtsfuncties, namelijk het vasthouden en verdelen van aandacht, en is de FML dienovereenkomstig aangepast. Dit strookt met de door psychiater Bosma gestelde aandachttekortstoornis. In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is geen aanknopingspunt gevonden om aan te nemen dat appellant op de datum in geding medisch meer beperkt was dan is aangenomen. In dit verband wordt nog opgemerkt dat het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen niet ingewilligd wordt. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beperkingen ontbreekt.
4.14.
Uitgaande van de FML van 24 april 2012 is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In dat verband wordt verwezen naar het rapport van 19 juli 2012 van de bezwaararbeidsdeskundige waarin gemotiveerd en voldoende is toegelicht waarom de belastbaarheid niet wordt overschreden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft er op gewezen dat in de voorgehouden functies sprake is van een eigen afgebakende deeltaak. Er hoeft niet collegiaal te worden samengewerkt.
4.15.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.10 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Uit hetgeen hiervoor onder 4.12 tot en met 4.14 is overwogen volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard.
5.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 10 november 2011 ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) D. Heeremans

RK