In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die na een navelbreukoperatie en psychische klachten geen recht op uitkering zou hebben. Appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff, had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat op 5 september 2011 was genomen. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. In de bezwaarfase werd het medisch onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts als zorgvuldig beoordeeld, en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd als juist beschouwd.
De rechtbank Zwolle-Lelystad had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep werd aangevoerd dat het medisch onderzoek onvolledig was en dat de rechtbank het rapport van het Uwv, dat na de gestelde termijn was ingediend, buiten beschouwing had moeten laten. De Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door de zaak zonder nadere zitting af te doen, nadat er nieuwe stukken waren ingediend. Dit leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De FML was aangepast op basis van nieuwe informatie, maar de Raad vond geen aanleiding om aan te nemen dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan aangenomen. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep.