ECLI:NL:CRVB:2014:2388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
12-3096 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na arbeidsongeschiktheid door schouder- en psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) voor appellant, die op 26 augustus 2008 wegens schouder- en psychische klachten uitviel voor zijn werk als glaszetter. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 31 maart 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht heeft de beslissing van het Uwv in een eerdere uitspraak bevestigd, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 4 juni 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt herhaald dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Hij heeft nadere medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid, en dat appellant onvoldoende nieuwe medische gegevens had overgelegd om de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts te weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 16 juli 2014 de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de door appellant ingediende gronden in hoger beroep niet slagen en dat de (psychische) belastbaarheid van appellant correct is vastgesteld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien de overgelegde medische informatie geen nieuwe inzichten bood. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant, en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

12/3096 WIA
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 april 2012, 11/3970 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.R. Jaarsma, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jaarsma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is op 26 augustus 2008 wegens schouder- en psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als glaszetter. Bij besluit van 31 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 13 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft zich daarbij mede gebaseerd op een psychiatrische expertise verricht door G.E.A. de Waard, werkzaam bij Psyon te Amsterdam. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 7 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv door middel van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts invulling heeft gegeven aan de op hem rustende bewijslast om, bij betwisting daarvan, aannemelijk te maken dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld. Wanneer appellant van mening is dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts niet juist is, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van appellant gelegen om dit met medische gegevens van een (behandelend) arts aan te tonen. De enkele brief van de behandelend psychiater, welke reeds is meegenomen in de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, biedt daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn, met name psychische, beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte een meerwaarde wordt toegekend aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts ten opzichte van het oordeel van de behandelend psychiater. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog nadere medische stukken overgelegd. Nu de behandelend psychiater en de door het Uwv geraadpleegde psychiater een ander standpunt ten aanzien van zijn belastbaarheid per datum in geding hebben ingenomen, had de rechtbank een deskundige moeten raadplegen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de door appellant in beroep ingediende gronden tegen het bestreden besluit niet slagen en dat de (psychische) belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht is in essentie gelijk aan de gronden in beroep. De overgelegde medische informatie omvat geen nieuwe medische informatie die een ander licht doet schijnen op appellants psychische gesteldheid op de datum hier in geding. De Raad ziet geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door de artsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 15 maart 2011 zijn de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend. In de rapporten van de arbeidsdeskundige van 7 september 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 oktober 2011, zijn de in de resultaat functiebelasting van de geduide functies voorkomende signaleringen afdoende toegelicht.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC