ECLI:NL:CRVB:2014:2392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
12-4210 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 28 november 2000 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Appellant ontving van 27 november 2001 tot 1 december 2008 een WAO-uitkering, maar deze werd beëindigd per 1 december 2008. In 2010 verzocht appellant om herbeoordeling voor een WAO-uitkering, maar het Uwv weigerde dit op basis van een medische en arbeidskundige beoordeling, waarbij appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige concludeerden dat de medische grondslag niet herzien hoefde te worden. De bezwaararbeidsdeskundige heroverwoog de geselecteerde functies en concludeerde dat de belasting in de meeste functies voor appellant mogelijk was, met uitzondering van de functie van productiemedewerker afwerk. Het Uwv verleende appellant uiteindelijk een WAO-uitkering met terugwerkende kracht, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen niet waren onderschat en dat de geduide functies deugdelijk waren gemotiveerd, met uitzondering van de beoordeling van kort cyclisch torderen.

In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende was en dat er geen sprake was van een overschrijding van de belastbaarheid bij kort cyclisch torderen. Appellant's argumenten werden niet overtuigend geacht, en de Raad concludeerde dat de geduide functies geen zwaardere belasting kenden dan 45 graden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.

Uitspraak

12/4210 WAO
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
4 juli 2012, 11/2703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 28 november 2000 uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker in verband met psychische klachten. Van 27 november 2001 tot 1 december 2008 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 15 december 2008 is de uitkering beëindigd met ingang van 1 december 2008.
1.2. Appellant heeft in 2010 verzocht om opnieuw in aanmerking te worden gebracht voor een WAO-uitkering. Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant een
WAO-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Aan dat besluit ligt een medische en arbeidskundige beoordeling ten grondslag. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 3 mei 2011 geen aanleiding gezien tot herziening van de medische grondslag van het besluit. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 6 juni 2011 de voor appellant geselecteerde functies heroverwogen. In verband met de blootstelling aan cacaostof heeft de bezwaararbeidsdeskundige de functie productiemedewerker afwerk (sbc-code 111172) niet passend geacht. De in de overige zes functies gevergde belasting achtte hij mogelijk voor appellant, rekening houdend met de door de bezwaarverzekeringsarts bevestigde Functionele Mogelijkhedenlijst van 9 december 2010. Op basis van de gehandhaafde functies heeft de bezwaararbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen berekend op 16,63%. Bij besluit van 14 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en aan appellant met ingang van 15 september 2009 (één jaar voor de aanvraagdatum) een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Verder heeft het Uwv appellant een vergoeding van € 437,- toegekend in de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van zijn bezwaar.
2.1. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 10 februari 2012 geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant per 15 september 2010 niet zijn onderschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de geschiktheid van de geduide functies montagemedewerker elektrisch aansluitmateriaal (sbc-code 111180), operator afbindmachine (sbc-code 111174) en medewerker operations A (sbc-code 111010) deugdelijk heeft gemotiveerd, behalve ten aanzien van item 4.12.0 (kort cyclisch torderen). Ten aanzien van item 4.12.0 heeft de rechtbank overwogen dat appellant beiderzijds beperkt is tot ‘maximaal’ 45 graden. In de geduide functies wordt appellant geacht ‘ongeveer’ 45 graden kort cyclisch te torderen. Zonder nadere motivering valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom ‘ongeveer’ gelijk zou zijn aan ‘ten hoogste’. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen.
2.2. In een rapport van 5 maart 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige nader toegelicht dat de arbeidsdeskundig analist bij het opstellen van een functiebeschrijving de maximaal gevergde belasting noteert. De arbeidsdeskundig analist geeft blijkens de Basisinformatie CBBS een toelichting bij aspect 4.12 als de hoek van torderen groter is dan 45 graden. In de omschrijving van de geduide functies is geen sprake van een toelichting die betrekking heeft op de hoek van torderen. Er is geen sprake van een grotere hoek van torderen dan 45 graden. In de geduide functies is dan ook geen sprake van overschrijding bij het kort cyclisch torderen.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige met de nadere motivering inzichtelijk gemaakt dat in de geduide functies geen sprake is van een grotere hoek dan 45 graden. Het geconstateerde gebrek is met de nadere toelichting hersteld.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat in de geduide functies, waarin bij het aspect kort cyclisch torderen een toelichting is gegeven, de hoek van 45 graden met de nodige regelmaat dient te worden overschreden. Appellant is van mening dat het pakken van onderdelen, dan wel het terugzetten daarvan, een hoek van meer dan 45 graden vergt.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep uitsluitend gesteld dat de rechtbank ten onrechte de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige heeft gevolgd. Het hoger beroep beperkt zich dan ook tot de vraag of appellant, gelet op de beperking op item 4.12.0, torderen maximaal 45 graden beiderzijds, in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen.
4.2.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 5 maart 2012 voldoende is. Uit dit rapport van de bezwaararbeidsdeskundige komt naar voren dat de geduide functies ten aanzien van kort cyclisch torderen geen zwaardere belasting kennen dan 45 graden. Van een overschrijding van de belastbaarheid bij aspect 4.12.0 is dan ook geen sprake.
4.3.
In hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige in een rapport van 12 september 2012 nogmaals vastgesteld dat in de geduide zes functies geen sprake is van een overschrijding van de hoek van 45 graden bij kort cyclisch torderen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC