ECLI:NL:CRVB:2014:2396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
12-5315 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering krachtens de Wet WIA na arbeidsongeschiktheid door schouderklachten en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die als elektromonteur werkte, was op 14 april 2009 uitgevallen door schouderklachten, waarna hij ook psychische klachten ontwikkelde. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 21 juni 2011 vastgesteld dat appellant per 12 april 2011 geen recht had op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door het Uwv in een bestreden besluit van 23 januari 2012 gehandhaafd, waarop appellant in beroep ging.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Appellant was van mening dat de verzekeringsarts inlichtingen had moeten inwinnen bij de behandelend sector, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom de door appellant genoemde aspecten niet tot een beperking op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hadden geleid. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Hoogendoorn, en werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.

Uitspraak

12/5315 WIA
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
17 augustus 2012, 12/709 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.C.G. Raymakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 14 april 2009 met schouderklachten uitgevallen voor zijn werk als elektromonteur. Nadien kreeg hij psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 april 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3. Bij bestreden besluit van 23 januari 2012 heeft het Uwv het tegen het besluit van 21 juni 2011 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de door appellant genoemde aspecten in het persoonlijk functioneren niet tot een beperking op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft geleid. Verder volgt de rechtbank appellant niet in zijn stelling dat de verzekeringsarts ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psychiater.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de verzekeringsarts inlichtingen had moeten inwinnen bij de behandelend sector. Appellant is van mening dat hij ten aanzien van de aspecten concentratiestoornissen, verlenen van aandacht, flexibiliteit en geheugen, meer beperkt is.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 12 december 2012 vastgesteld dat in verband met de psychische problematiek beperkingen in het psychische vlak zijn aangenomen. De behandeling is pas geruime tijd na de datum in geding gestart. Zoals aangegeven in de rapporten van 18 januari 2012 en 13 april 2012 ziet de verzekeringsarts geen aanleiding om de belastbaarheid aan te passen.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De door appellant in hoger beroep ingediende gronden zijn in essentie een herhaling van de gronden die ook in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden besproken en beoordeeld. De Raad kan zich zowel in de bespreking als in de beoordeling geheel vinden.
4.2.
Ook in hoger beroep zijn geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verzekeringsartsen niet gehouden waren informatie op te vragen bij de behandelend sector. Appellant heeft geen stukken in geding gebracht waaruit blijkt dat hij op de datum in geding, 12 april 2011, onder behandeling was.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC