ECLI:NL:CRVB:2014:2397
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De appellant, die als chauffeur groepsvervoer van kinderen werkte, had zich op 8 oktober 2009 ziek gemeld vanwege een acute neurovasculaire aandoening. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 27 oktober 2011 medegedeeld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank Maastricht had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onderschreef. Appellant was van mening dat zijn beperkingen, voortvloeiend uit twee doorgemaakte TIA's en een stoornis van Asperger, niet correct waren ingeschat. Hij stelde dat deze combinatie van aandoeningen hem ongeschikt maakte voor de geduide functies.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de medische gegevens en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren gewaardeerd en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen passend waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.