ECLI:NL:CRVB:2014:2425
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met nabetaling WIA-uitkering
Op 8 juli 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/1026 WWB-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013. De appellante, die niet ter zitting verscheen, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 13 april 2012 besloten om de bijstand van appellante over de periode van 26 september 2008 tot en met 31 maart 2012 te herzien en een bedrag van € 1.918,61 terug te vorderen, omdat appellante in die periode een nabetaling had ontvangen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze nabetaling werd door het college aangemerkt als inkomen, dat op de bijstandsuitkering in mindering moest worden gebracht.
In het bestreden besluit van 3 september 2012 verklaarde het college het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep stelde appellante dat de toekenning van de WIA-uitkering het resultaat was van een door haar gevoerde procedure en dat het college de terugvordering op nihil had moeten stellen of matigen. Appellante voerde aan dat zij niet op de hoogte was van het feit dat zij teveel uitkering had ontvangen en deed een beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bevoegd was om de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen en dat de door appellante aangevoerde gronden niet konden worden aangemerkt als dringende redenen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.